De installatie voorbereiden
Voordat u de stuurautomaat GHP 12 installeert, moet u plannen waar u alle
onderdelen op de boot gaat plaatsen. Plaats alle onderdelen tijdelijk op de locatie
waar u van plan bent om deze te installeren. Lees deze aandachtspunten en
raadpleeg de schema's
pagina 7 en 8
OPMERKING: De laatste pagina van deze instructiehandleiding bevat een
controlelijst voor de installatie. Knip de betreffende pagina uit en houd deze bij
de hand tijdens het installeren van de GHP 12.
aandachtspunten bij montage en aansluiting
De onderdelen van de GHP 12 worden onderling en met de voeding verbonden
met behulp van de bijgeleverde kabels. Controleer of voor elk onderdeel de
juiste kabel is gekozen en of elk onderdeel op een goede plaats staat voordat u de
onderdelen monteert of aansluit.
aandachtspunten bij montage en bekabeling van de
aandrijfeenheid
•
Als op uw boot nog geen compatibele aandrijfeenheid is geïnstalleerd, kunt u
er een aanschaffen (los verkrijgbaar). De eenheid moet worden geïnstalleerd
door een ervaren installateur om te zorgen dat uw boot correct wordt
aangestuurd.
•
De aandrijfeenheid moet worden geïnstalleerd, voordat de ECU permanent
wordt gemonteerd.
•
De kabels naar de aandrijfeenheid mogen niet met verlengkabels worden
verlengd.
•
Als u een aandrijfeenheid van een andere leverancier gebruikt, moet u
een (los verkrijgbare) voedingskabel voor een GHP 12 aandrijfeenheid en
een GHP 12 roerpositiefeedbackkabel (los verkrijgbaar) gebruiken om uw
aandrijfeenheid geschikt te maken voor gebruik met de GHP 12
De voedingskabel voor de GHP 12 aandrijfeenheid mag niet met een
verlengkabel worden verlengd.
aandachtspunten bij de montage en bekabeling van de eCu
•
De ECU kan in elke richting worden gemonteerd op een vlakke ondergrond.
•
Montageschroeven zijn bijgeleverd bij de ECU, maar als deze schroeven
ongeschikt blijken voor het montageoppervlak moet u andere schroeven
gebruiken.
•
De voedingskabel van de ECU wordt aangesloten op de accu van de boot en
kan zo nodig met een verlengkabel worden verlengd
•
De ECU dient op maximaal 0,5 m (19 inch) afstand van de aandrijfeenheid te
worden geplaatst.
De kabels naar de aandrijfeenheid mogen niet met verlengkabels worden
•
verlengd.
aandachtspunten bij de montage van de CCu
•
De CCU moet in de voorste helft van de boot worden gemonteerd,
maximaal 3 m (10 ft.) boven de waterlijn.
•
De CCU of de ECU mag niet worden bevestigd op een plaats waar deze
wordt ondergedompeld in of blootgesteld aan schoonmaakwater.
•
De CCU mag niet worden gemonteerd in de buurt van magnetische
bronnen (zoals luidsprekers of elektromotoren) of hoogspanningskabels.
•
De CCU moet op een afstand van minstens 0,6 meter (24 inch) tot
verplaatsbare of van plaats veranderende magnetische storingsbronnen (zoals
het anker, ankerkettingen, de ruitenwissermotor en gereedschapskisten)
worden geplaatst.
•
U moet een handkompas gebruiken om op magnetische interferentie te testen
in de zone waar u de CCU wilt monteren.
Als het handkompas niet naar het noorden wijst wanneer u het vasthoudt op
de locatie waar u de CCU wilt gaan monteren, is er sprake van magnetische
interferentie. Kies een andere plaats en voer de controle opnieuw uit.
•
De CCU mag onder de waterlijn worden gemonteerd, mits dit geen locatie
is waar deze ondergedompeld kan raken of kan worden blootgesteld aan
afvoerwater.
GHP 12 - Installatie-instructies
voordat u uw installatie gaat plannen.
(pagina
(pagina
10).
•
De montagesteun van de CCU moet op een verticaal oppervlak of onder een
horizontaal oppervlak worden gemonteerd, zodat de verbonden bedrading
recht omlaag hangt.
•
Montageschroeven zijn bijgeleverd bij de CCU, maar als deze schroeven
ongeschikt blijken voor het montageoppervlak moet u andere schroeven
gebruiken.
aandachtspunten bij de bekabeling van de CCu
•
De CCU/ECU-kabel verbindt de CCU met de ECU en is 5 m (16 ft.) lang.
◦
Als de CCU niet binnen een afstand van 5 m (16 ft.) van de ECU kan
worden geplaatst, zijn vervangings- en verlengkabels verkrijgbaar
(pagina
4).
◦
De CCU/ECU-kabel mag niet worden ingekort.
•
De CCU/ECU-kabel verbindt de CCU met de GHC 20 met één gele
signaaldraad
(pagina
deze verbinding niet is gemaakt.
aandachtspunten bij montage en aansluiting van het alarm
•
Het alarm moet in de buurt van het roerstation worden gemonteerd.
•
Het alarm kan, indien gewenst, onder het dashboard worden gemonteerd.
•
Indien nodig kunnen de alarmkabels worden verlengd met een kabel met een
dikte van 0,08 mm
2
aandachtspunten bij het maken van verbinding met het nMea
2000-netwerk
•
De CCU en de GHC 20 kunnen worden verbonden met het NMEA
2000-netwerk.
Als uw boot niet is uitgerust met een NMEA 2000-netwerk, kunt u een
dergelijk netwerk aanleggen met behulp van de bijgeleverde NMEA
2000-kabels en -connectors
9).
•
U kunt de geavanceerde functies van de GHP 12 gebruiken door
optionele NMEA 2000-compatibele toestellen, zoals een windsensor, een
watersnelheidsensor of een GPS-toestel, aan te sluiten op het NMEA 2000-
netwerk.
aandachtspunten bij de montage van de GHC 20
Het montageoppervlak moet vlak zijn, zodat het toestel niet wordt beschadigd
wanneer het is gemonteerd.
•
De montagelocatie moet optimaal zicht bieden tijdens het besturen van het
vaartuig.
•
De montagelocatie moet gemakkelijk toegang bieden tot de knoppen op de
GHC 20.
•
Het montageoppervlak moet sterk genoeg zijn om het gewicht van de
GHC 20 te dragen en om de GHC 20 te beschermen tegen overmatige
trillingen of schokken.
•
Achter het oppervlak moet voldoende vrije ruimte zijn voor het leggen en
verbinden van de kabels.
Er dient minimaal 8 cm (3 inch) vrije ruimte te zijn achter de behuizing van
de GHC 20.
•
Om interferentie te voorkomen, moet de locatie minstens 209 mm (8
verwijderd zijn van een magnetisch kompas.
•
De locatie mag niet worden niet blootgesteld aan extreme temperaturen
(pagina
23).
aandachtspunten bij de bekabeling van de GHC 20
•
U moet de GHC 20 verbinden met het NMEA 2000-netwerk.
•
Voor het correct functioneren van de stuurautomaat, moeten twee draden van
de GHC 20-gegevenskabel correct zijn aangesloten:
◦
De gele draad van de GHC 20-gegevenskabel moet zijn verbonden met
de gele draad van de CCU/ECU-verbindingskabel.
◦
De zwarte draad uit de GHC 20-gegevenskabel moet worden verbonden
met dezelfde aarding als de ECU.
•
Optionele NMEA 0183-compatibele apparaten, zoals een windsensor, een
watersnelheidssensor of een GPS-toestel, kunnen worden aangesloten op de
GHC 20-gegevenskabel
11). De stuurautomaat kan niet worden ingeschakeld als
(28 AWG).
(pagina
13).
Opmerking
(pagina
14).
/
inch)
1
4
5