6. Als de snelheid van de aandrijfeenheid correct is ingesteld, selecteert u Done.
De fouttolerantie instellen op een aandrijfeenheid van een andere
leverancier
De fouttolerantie van de aandrijfeenheid bepaalt het foutpercentage dat de
stuurautomaat accepteert alvorens de aandrijfeenheid bij te stellen.
Als u de fouttolerantie te laag instelt, reageert de aandrijfeenheid op de geringste
koerswijziging. De aandrijfeenheid werkt dan intensiever en kan de accu sneller
dan normaal leegtrekken.
Als u de fouttolerantie te hoog instelt, reageert de aandrijfeenheid pas wanneer al
sterk van de koers is afgeweken. De Heading Hold, het aanhouden van een vaste
voorliggende koers, werkt minder betrouwbaar, wat kan resulteren in onnodig
grote koerscorrecties.
1. Selecteer in het scherm Heading achtereenvolgens Menu > Setup > Dealer
Autopilot Configuration > Steering System Setup > Drive Unit Type.
2. Selecteer Other of Solenoid, afhankelijk van wat u in de Dockside Wizard
hebt ingesteld.
3. Selecteer Advanced Tuning > Tune Error Tolerance.
4. Plaats het roer in centrale stand, laat de roerbesturing los en selecteer Begin.
5. Selecteer Tune.
Elke keer dat u Tune selecteert beweegt de roerpositie van +5° naar -5°,
stuurt de aandrijfeenheid het roer in de bijbehorende richting en houdt die
koers aan.
6. Als de aandrijfeenheid is gestopt, let u 30 seconden op de roerfout- en
stroomverbruikvelden.
•
Als het stroomverbruikveld fluctueert, is uw fouttolerantie te laag
ingesteld.
•
Als het stroomverbruikveld constant 0% aangeeft, maar het roerfoutveld
een onaanvaardbare foutmarge aangeeft (1% of meer), is uw
fouttolerantie te hoog ingesteld.
TIP: als de fouttolerantie goed is ingesteld, geeft het roerfoutveld een
aanvaardbare foutmarge (ongeveer 0,5%) weer, is het niet nodig om de
aandrijfeenheid bij te stellen en wordt niet onnodig stroom verbruikt
(het stroomverbruik staat 30 seconden of langer op 0%).
7. Selecteer zo nodig Adjust.
8. Selecteer een optie:
•
Verlaag de waarde als de fouttolerantie te hoog is ingesteld en herhaal
stap 3 t/m 5.
•
Verhoog de waarde als de fouttolerantie te laag is ingesteld en herhaal
stap 3 t/m 5.
9. Als de fouttolerantie van de aandrijfeenheid goed is ingesteld, selecteert u
Back.
GHP 12 - Installatie-instructies
appendix
nMea 0183-bedradingsschema's
De volgende drie bedradingsschema's zijn voorbeelden van verschillende situaties
die u tegen kunt komen bij het verbinden van uw NMEA 0183-toestel met de
GHC 20.
Voorbeeld 1 van 3: nMea 0183-tweewegscommunicatie
➋
➊
>
>
>
>
GHC 20
➊
NMEA 2000-netwerk (levert stroom aan de GHC 20)
➋
12 VDC voedingsbron
➌
NMEA 0183-compatibel toestel
➍
Draad
Draad van GHC10
Kleur - Functie
n.v.t.
➊
n.v.t.
➋
Blauw - Tx/A (+)
➌
Wit - Tx/B (-)
➍
Bruin - Rx/A (+)
➎
Groen - Rx/B (-)
➏
OPMERKING: Als u NMEA 0183-toestellen met twee zend- en ontvangstlijnen
verbindt, is het niet nodig om de NMEA 2000-bus en het NMEA 0183-toestel te
verbinden met een gezamenlijke aardverbinding.
-
+
➌
➊
➋
➌
>
➍
➍
>
➎
>
>
➏
Draad nMea 0183-compatibel toestel
Functie
Voeding
NMEA 0183-aardverbinding
Rx/A (+)
Rx/B (-)
Tx/A (+)
Tx/B (-)
21