7. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem dicht op het filter om de brandstofslang vast
te zetten (Fig. 37).
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de
brandstofslang monteren.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en
schakel de aftakas uit.
2. Zet de schakelhendels in de remstand, schakel de motor
uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle
bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de
bestuurdersstoel te verlaten.
3. Sluit de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de
brandstoftank.
4. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 37).
5. Trek het filter uit de brandstofslangen.
6. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter (Fig. 37).
7. Open de brandstofafsluitklep.
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voor-
geschreven spanning hebben. Een ongelijke banden-
spanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten.
Controleer de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfs-
uren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet
worden aangehouden (Fig. 38). De bandenspanning kan het
best bij koude banden worden gecontroleerd.
Achterbanden: 13 psi (90 kPa)
Voorwielen (zwenkwielen): 35 psi (139 kPa)
Figuur 38
1. Ventiel
Maaidek horizontaal stellen
De maaimessen moeten in dwarsrichting horizontaal staan.
Controleer de horizontale stand van het maaidek telkens
wanneer u het maaidek monteert of wanneer het
maairesultaat onregelmatig is.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en
schakel de aftakas uit.
2. Zet de schakelhendels in de remstand, schakel de motor
uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle
bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de
bestuurdersstoel te verlaten.
3. Controleer of alle vier banden de voorgeschreven
spanning hebben. Indien nodig moet u de banden
oppompen totdat ze de correcte spanning hebben; zie
Bandenspanning controleren, blz. 29.
4. Zet de maaihoogte op stand D (76 mm).
5. Draai het maaimes (de maaimessen) voorzichtig
evenwijdig (Fig. 39). Meet de afstand tussen de
buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Fig. 39).
Als beide afstanden meer dan 5 mm bedragen, is
afstelling nodig; zie stappen 6 en 8.
2
3
3
1. Maaimessen evenwijdig
2. Buitenste snijranden
1
m–1872
29
1
Figuur 39
3. Hier meten
m–6426
3
2
3