5
Tutorial Systeemconfiguratie
Als het algoritme-ECU zich binnen 10 graden verticaal bevindt, wordt er een
groene pijl weergegeven in het paneel aan de linkerkant.
Als het algoritme-ECU teveel wordt gekanteld (meer dan 10 graden), wordt
er een rode pijl weergegeven.
Voer de test uit zodra de ECU in de eindpositie is bevestigd. De test gaat
enkele seconden door zodra de montagerichting acceptabel is. Als de
oriëntatie correct is, zal de test slagen, de knop Systeemkalibratie een groene
lijn eronder hebben en de knop Sensorafstand beschikbaar worden.
Voortgangsbalk na systeemkalibratie voltooid.
De waarschuwingssticker "Deze zijde omhoog" moet bevestigd worden op het ECU zodra de
kalibratie is voltooid, zodat het ECU niet op een later moment wordt verplaatst.
5.9
Sensorafstand (Aanbevolen)
Dit controleert op obstakels of gronddetectie voor een van de sensoren. Een sensor die
bijvoorbeeld op een lage positie is gemonteerd, kan de grond detecteren als deze niet hoog
genoeg gekanteld is.
Tijdens de test wordt de gebruiker gevraagd om het stuurwiel aan de ene kant volledig naar de
aanslag te draaien en vervolgens naar de andere kant. Dit is om te garanderen dat de sensoren,
die in de buurt van een sturend wiel zijn gemonteerd, geen enkel deel van het wiel detecteren
terwijl het voertuig draait.
Het systeem heeft een vrije, onbelemmerde ruimte van 3 meter nodig tussen de zijkant van het
voertuig en andere objecten om deze test te voltooien. Dit moet 2 meter vóór de voorste sensor
en 2 meter achter vanaf de achterste sensor reiken. Het is mogelijk dat deze test niet kan worden
voltooid als er geen speling van 3 meter is aan de zijkant van het voertuig. Als dit veilig kan
worden uitgevoerd, kan het voertuig naar een positie worden verplaatst waar er voldoende ruimte
is. De test kan op deze nieuwe locatie geparkeerd worden uitgevoerd.
Klik op de knop Sensorafstand om de test te starten. Deze test wordt ongeveer 40 seconden
lang uitgevoerd en er wordt gerapporteerd als er detecties zijn gevonden. Als de sensoren niets
detecteren, zal de test slagen.
De test voor de sensorafstand toont het aantal detecties op elke sensor. Als er iets wordt
gedetecteerd, zal de test mislukken en aangeven welke sensor de storing veroorzaakt. Als de
detectiebron kan worden vastgesteld, verwijder dan de obstructie of verplaats de sensor en voer
de test opnieuw uit.
32
Om de oorzaak van een storing te diagnosticeren, kan de diagnosemodus (zie Sectie 7.2.4)
worden gebruikt om de uitvoer van het systeem te registreren. Richtlijnen betreffende
sensorplaatsing en -montage (zie Sectie 6.7) moeten worden opgevolgd om zelfdetectie van het
voertuig te voorkomen. De belangrijkste manier om zelfdetectie te voorkomen is ervoor te zorgen
dat de sensoren vlak tegen de zijkant van het voertuig zitten en niet in het voertuig. Als er geen
duidelijke obstakels zijn, maar de test nog steeds mislukt, sla de test dan over en voer de ELM
uit. Nadat de ELM is uitgevoerd, keer terug naar de test voor sensorafstand, die nu betere
resultaten op zou moeten leveren.
De test kan ook mislukken bij detecties als gevolg van hoogfrequente achtergrondgeluiden,
zoals bijv. pneumatiek of hogedrukstralen. Als dit het geval is, test opnieuw op een nieuwe
locatie of met de geluidsbron verwijderd.
BELANGRIJK: De test kan overgeslagen worden, maar een correcte werking kan dan niet
worden gegarandeerd. Wij raden ten zeerste aan deze test uit te voeren. Het overslaan
van de test wordt opgeslagen in het installatielogbestand.
Als dit slaagt, zal de knop Sensorafstand een groene lijn eronder hebben en zal de knop ELM
beschikbaar worden.
Voortgangsbalk na test sensorafsand voltooid.
Als de test wordt overgeslagen, wordt dit geregistreerd op de voortgangsbalk en in het
installatielogbestand dat naar het algoritme-ECU wordt geschreven. De ELM-knop wordt
beschikbaar.
Voortgangsbalk nadat test sensorafstand is overgeslagen.
5.10 ELM (Aanbevolen)
Hierdoor wordt de Environmental Learning Mode (ELM) geactiveerd om zelfdetectie van het
voertuig te negeren. In bepaalde gevallen kunnen sensoren delen van de zijkant van het
geïnstalleerde voertuig detecteren en ELM-controles op dergelijke detectie activeren en de
individuele sensor zo configureren dat deze detectie wordt genegeerd. ELM negeert de
zelfdetecties van het voertuig op afstanden tot 130 cm.
ELM moet altijd worden uitgevoerd, ongeacht of de test voor de sensorafstand geslaagd of
mislukt is. Intermitterende zelfdetectie van het voertuig kan alleen optreden als het voertuig rijdt
en ELM zal toestaan dat het systeem dergelijke detecties negeert.
Het systeem heeft voor de duur van deze test een vrije, onbelemmerde ruimte van 3 meter nodig
tussen de zijkant van het voertuig en andere objecten. Dit moet 2 meter vóór de voorste sensor
en 2 meter achter vanaf de achterste sensor reiken. Het is niet mogelijk om deze test te voltooien
indien er geen speling is van 3 meter aan de zijkant van het voertuig. Als dit veilig kan worden
uitgevoerd, kan het voertuig naar een positie worden verplaatst waar er voldoende
ruimte is. De test kan op deze nieuwe locatie geparkeerd worden uitgevoerd.
33