9.3.2 Pt sensor
Stel de waarschuwings- en uitschakelgrenswaarden
voor de Pt sensor in.
Fabrieksinstelling:
•
Waarschuwing: 50 °C.
•
Uitschakeling: 60 °C.
N.B.: Bovenstaande grenswaarden zijn niet actief tot
de Pt sensor geactiveerd is. Zie paragraaf 9.4.9.
N.B.: De uitschakelgrenswaarden voor overspanning
en onderspanning zullen automatisch buiten werking
worden gesteld als de temperatuurbewaking met
Pt100/Pt1000 op 'actief' is ingesteld. Zie paragraaf
9.4.9.
9.3.3 Uitschakelstroom
Stel de nominale motorstroom in, in het "Max." veld.
(Zie typeplaatje van de motor.)
Fabrieksinstelling:
•
Max.: 0,0 A.
Stel de min. stroomgrenswaarde in, in het "Min."
veld. De min. stroomgrenswaarde is typisch een
droogloopgrenswaarde. De waarde wordt ingesteld
als % van de max. waarde.
Fabrieksinstelling:
•
Min.: -40 %.
Voorbeeld:
De nominale motorstroom is 10 A.
De motor dient uit te schakelen bij een stroom lager
dan 6 A.
Stel "-40 %" in, in het "Min." veld.
24
9.3.4 Stroomwaarschuwing
Stel de waarschuwingsgrenswaarden voor "Max." en
"Min." in.
Stel de max. waarschuwingsgrenswaarde in, in het
"Max." veld. De waarde wordt ingesteld in ampere.
Fabrieksinstelling:
•
Max.: 0,0 A.
Stel de min. waarschuwingsgrenswaarde in, in het
"Min." veld. De waarde wordt ingesteld als % van de
max. waarde.
Fabrieksinstelling:
•
Min.: -40 %.
9.3.5 Nominale spanning
Stel de nominale voedingsspanning in.
9.3.6 Spanningsgrenswaarden
Stel de waarschuwings- en uitschakelgrenswaarden
in voor onder- en overspanning.
Fabrieksinstelling:
•
Waarschuwing: ±15 %.
•
Uitschakeling: ±20 %.
De waarden worden ingesteld als % van de nominale
spanning.