2.
Laat de motor tijdens het tweede draaiuur bij verschillende standen van de gashendel draaien tot
maximaal 3000 omw/min of driekwart gas. Laat de motor tijdens deze periode om de tien minuten
ongeveer één minuut met volgas draaien.
3.
Zorg dat tijdens de volgende 8 draaiuren de motor niet langer dan vijf minuten achter elkaar met volgas
loopt.
Motor starten - Modellen met stuurknuppel
Lees voordat u de motor start de 'Controlelijst vóór het starten', de 'Speciale bedieningsinstructies' en de
'Procedure voor het inlopen van de motor' in het hoofdstukBediening .
1.
Open de ontluchtingsschroef van de brandstoftank op tanks met handbediende ontluchting.
2.
Plaats de benzinepompbal in de brandstofleiding met de pijl op de zijkant omhoog gericht. Knijp enkele
keren in de benzinepompbal totdat deze hard aanvoelt.
BELANGRIJK: Voorkom verzuipen van de motor: knijp niet in de pompbal nadat de motor is warmgelopen.
3.
Zet de noodstopschakelaar op RUN (LOPEN). Zie Algemene informatie - Noodstopschakelaar.
4.
Zet de versnelling op de stuurknuppel op de stand neutraal ("N").
5.
Koude motor - Als de motor koud is, drukt u de brandstofpompbal twee keer in en trekt u de knop voor
choken/snel stationair uit om te starten. Druk de knop voor choken/snel stationair weer in nadat de motor
is begonnen met opwarmen.
BEDIENING
F
N
R
19748
27348
19791
31971
44