4.9.3
Reisinstellingen voor binnenvaartschepen invoeren
Voor de binnenvaart zijn aanvullende reisgerelateerde gegevens vereist, en moet de standaard
AIS-configuratie enigszins worden gewijzigd. Voer de volgende aanvullende gegevens in de AIS-transponder
in:
● De laadstatus van het schip, 'geladen' of 'ongeladen'.
● Het aantal blauwe kegels of de 'blauwe vlag'-status voor het vrachtschip (1, 2 of 3 blauwe kegels, of
blauwe vlag).
● De statische diepgang van het schip op de centimeter afgerond.
● De doorvaarhoogte van het schip op de centimeter afgerond.
● Het aantal personeelsleden, passagiers en ander personeel aan boord.
● Het aantal havensleepboten (van 0 tot 6).
U kunt de aanvullende identificatiegegevens via het hoofdmenu invoeren. Druk op de toets Menu en selecteer
vervolgens het submenu Reisgegevens. Wanneer de AIS-transponder in de modus Inland AIS werkt, wordt het
invoerscherm voor reisgegevens uitgebreid zodat u de hierboven beschreven extra gegevens kunt invoeren.
Voor Inland AIS moeten de volgende standaard AIS-reisgegevens worden bijgewerkt:
● Bestemming.
Voer de bestemming van de reis in met de UN-locatiecodes voor de eindbestemming en waar mogelijk de
ERI-codes.
4.9.4
Overige Inland AIS-instellingen
Wanneer de Inland-modus actief is, kan een 'blauw bord'-schakelaar op de AIS-transponder worden
aangesloten en kan de AIS-positierapportagefrequentie handmatig worden geconfigureerd. De aansluiting van
de 'blauw bord'-schakelaar wordt beschreven in paragraaf 4.9.5.
De instellingen voor de 'blauw bord'-schakelaar en de rapportagefrequentie vindt u in het hoofdmenu door
Installatie en vervolgens Inland configuratie te kiezen.
Selecteer de optie Blue sign settings (Instellingen blauw bord) om de 'blauw bord'-schakelaar in te stellen. U
kunt de schakelaar instellen op Beschikb. als een 'blauw bord'-schakelaar is aangesloten, of op Niet beschikb.
als dat niet het geval is.
Selecteer de optie Reporting rate selection (Rapportagefrequentie) als u het interval van de
AIS-positierapportage handmatig wilt wijzigen. De beschikbare instellingen voor het rapportage-interval zijn:
● Autonome modus - standaard.
● Elke 10 minuten.
● Elke 6 minuten.
● Elke 3 minuten.
● Elke minuut.
● Elke 30 seconden.
● Elke 15 seconden.
● Elke 10 seconden.
● Elke 5 seconden.
● Elke 2 seconden.
● Volgende hogere rapportagefrequentie.
● Volgende lagere rapportagefrequentie.
Handmatige wijzigingen in de rapportagefrequentie moeten zorgvuldig worden uitgevoerd, en
alleen op verzoek van de lokale autoriteiten.
Installatie
Pagina 57