nl
Fig. 30: Ontluchtingsventiel
10.3
Dubbelpompinstallatie/Y-buisin-
stallatie
Fig. 31: Hoofdpomp instellen
10.4
Instelling van het pompvermogen
44
Vul en ontlucht de installatie op deskundige wijze.
1.
Draai de ontluchtingsventielen daarvoor los en ontlucht de pomp.
2.
Draai de ontluchtingsventielen na het ontluchten weer vast, zodat er geen water meer
kan ontsnappen.
LET OP
• Zorg ervoor dat de minimumtoevoerdruk altijd aanwezig is!
•
Om cavitatiegeluiden en -schade te voorkomen, moet een minimumtoevoerdruk op de
zuigaansluiting van de pomp gegarandeerd zijn. De minimumtoevoerdruk hangt af van de
bedrijfssituatie en het bedrijfspunt van de pomp. Op basis hiervan moet de minimumtoe-
voerdruk worden vastgelegd.
•
Belangrijke parameters om de minimumtoevoerdruk te bepalen, zijn de NPSH-waarde van
de pomp op het bedrijfspunt en de dampdruk van het medium. De NPSH-waarde vindt u
in de technische documentatie van het betreffende pomptype.
LET OP
Bij het opvoeren uit een open reservoir (bijv. een koeltoren) moet altijd
voor voldoende vloeistof boven de zuigaansluiting van de pomp worden
gezorgd. Op die manier kan de pomp niet drooglopen. De minimumtoe-
voerdruk moet worden aangehouden.
LET OP
Bij eerste inbedrijfname van een Y-buisinstallatie die niet vooraf is ge-
configureerd, zijn beide pompen in hun fabrieksinstelling gezet. Na aan-
sluiting van de dubbelpomp-communicatiekabels wordt de foutcode
'E035' weergegeven. Beide aandrijvingen draaien met noodtoerental.
Na het bevestigen van de foutmelding wordt het menu <5.1.2.0> weergegeven en 'MA' (=
master) knippert. Om 'MA' te bevestigen moet de toegangsblokkering gedeactiveerd en de
servicemodus actief zijn. Beide pompen staan op "Master" (hoofdpomp) en op de displays
van beide elektronicamodules knippert 'MA'.
•
Bevestig een van de beide pompen als hoofdpomp door de bedieningsknop in te drukken.
Op het display van de hoofdpomp verschijnt de status 'MA'.
•
Verschildruksensor op de hoofdpomp aansluiten.
De meetpunten van de verschildruksensor moeten in de gezamenlijke verzamelbuis op de
zuig- en perszijde van de dubbelpompinstallatie worden geplaatst. De andere pomp geeft de
status 'SL' (= slave = partnerpomp) weer. Alle overige instellingen van de pomp kunnen vanaf
nu alleen nog via de hoofdpomp worden ingesteld.
LET OP
Voor een latere, handmatige wijziging van de hoofdpomp het menu
<5.1.2.0> oproepen (voor navigatie in het servicemenu zie hoofdstuk "Na-
vigeren").
De installatie is voor een bepaald bedrijfspunt (volledig belastingspunt, berekende maxi-
maal benodigde warmte-/koelcapaciteit) ontworpen. Stel bij de inbedrijfname het pomp-
vermogen (opvoerhoogte) in overeenkomstig het bedrijfspunt van de installatie.
De fabrieksinstelling komt niet overeen met het voor de installatie vereiste pompvermogen.
Het benodigde pompvermogen wordt met behulp van het karakteristieke diagram van het
geselecteerde pomptype (bijv. uit gegevensblad) bepaald.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-CronoLine-IL-E, Wilo-CronoBloc-BL-E • Ed.01/2023-04