a
P1 P2
F1 F2 T1 T2
b
P1 P2
a
P1 P2
F1 F2 T1 T2
b
P1 P2
a
P1 P2
F1 F2 T1 T2
b
P1 P2
13‒1 Voorbeeld van lay-out voor aansluiting van gepaste
maatregelen voor één kamer
a
Klemmenstrook op de binnenunit
b
Klem P1/P2 op de gebruikersinterface
c
Bedieningspaneel (lokaal te voorzien)
d
CO
-koelmiddellekdetector (lokaal te voorzien) in
2
combinatie met een veiligheidsalarm (lokaal te voorzien)
e
Ventilatie (natuurlijke of mechanische) (lokaal te
voorzien)
f
Afsluiters (lokaal te voorzien)
14
Inbedrijfstelling
OPMERKING
Laat de unit ALTIJD draaien met thermistoren en/of
druksensoren/-schakelaars. Anders kan er brand in de
compressor ontstaan.
14.1
Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de hierna vermelde
punten. Sluit de unit nadat alle controles zijn uitgevoerd. Start de unit
nadat u ze gesloten hebt.
Lees de volledige instructies voor installatie en gebruik,
zoals beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
De binnenunit moet juist gemonteerd zijn.
De buitenunit moet juist gemonteerd zijn.
Controleer of de afvoerleiding goed is geïnstalleerd,
geïsoleerd en het afvoerwater goed kan wegstromen.
Controleer op waterlekken.
Het kanaal is goed geïnstalleerd en geïsoleerd.
De koelmiddelleidingen (gas en vloeistof) zijn goed
geïnstalleerd en thermisch geïsoleerd.
Er zijn GEEN koelmiddellekkages.
Er zijn GEEN ontbrekende fasen of omgekeerde fasen.
Het systeem is goed en op de juiste manier geaard en de
aardingsklemmen zijn goed aangehaald.
FXSN50~112A2VEB
CO₂ Conveni-Pack: binnenunit
4P602815-1 – 2020.02
d
c
e
f
De zekeringen of lokaal geïnstalleerde beveiligingen zijn
overeenkomstig dit document geïnstalleerd en zijn NIET
overbrugd.
De voedingsspanning komt overeen met de spanning op
het identificatieplaatje van de unit.
Er zijn GEEN losse aansluitingen of verbindingen of
beschadigde elektrische onderdelen in de schakelkast.
Er zijn GEEN beschadigde onderdelen of buizen die
tegen de binnenkant van de binnen- of buitenunit gedrukt
worden.
De afsluiters (gas en vloeistof) op de buitenunit staan
volledig open.
14.2
Proefdraaien
INFORMATIE
De testwerking wordt uitgevoerd aan de kant van de
buitenunit. Voor de testprocedure, zie de uitgebreide
handleiding van de buitenunit. Indien nodig, zie ook de
uitgebreide handleiding van de gebruikersinterface.
OPMERKING
Onderbreek het proefdraaien NIET.
14.3
Foutcodes bij het proefdraaien
Als de buitenunit NIET juist is geïnstalleerd, kunnen de volgende
foutcodes verschijnen op de gebruikersinterface:
INFORMATIE
Om foutcodes weer te geven, zie de uitgebreide
handleiding van de gebruikersinterface.
Storingscode
Niets weergegeven
▪ Losse of verkeerde bedrading (tussen
voeding en buitenunit, tussen buitenunit
(de momenteel
en binnenunits, tussen binnenunit en
ingestelde temperatuur
gebruikersinterface).
wordt niet
weergegeven)
▪ De zekering op de printplaat van de
buitenunit of binnenunit is doorgebrand.
E3, E4
▪ De afsluiters zijn dicht.
▪ De
geblokkeerd.
EF
Abnormaliteit van de booster-unit van de
koelcapaciteit (Qup).
F4
Defecte regeling elektronisch
expansieventiel koelvitrine
L4
De luchtinlaat of luchtuitlaat is geblokkeerd.
U4 of UF
De aftakbedrading tussen de units is niet
juist.
UA
De buitenunit en binnenunit zijn niet
compatibel.
15
Configuratie
15.1
Lokale instelling
Voer de volgende lokale instellingen uit zodat ze overeenstemmen
met de echte installatie en met de behoeften van de gebruiker:
▪ Instelling voor installatie met onderaanzuiging of achteraanzuiging
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
14 Inbedrijfstelling
Mogelijke oorzaak
luchtinlaat
of
luchtuitlaat
21
is