11 Installatie van de unit
11.2.2
Richtlijnen bij de installatie van de
kanalen
VOORZICHTIG
▪ De installatie van het kanaal mag het instelbereik van
de externe statische druk voor de unit NIET
overschrijden. Zie de technische datasheet van uw
model voor het instelbereik.
▪ Installeer het stoffen kanaal zodanig dat er GEEN
trillingen worden overgebracht op het kanaal of het
plafond.
Breng
(insulatiemateriaal) aan rond de leiding en gebruik
isolatierubbers voor de ophangbouten.
▪ Zorg ervoor dat er bij het lassen GEEN spatten
terechtkomen op de afvoerbak of het luchtfilter.
▪ Als het metalen kanaal door een metalen lat,
draadgaas of een metalen plaat van de houten
structuur gaat, moeten het kanaal en de muur
elektrisch worden geïsoleerd.
▪ Installeer het uitlaatrooster zodanig dat de luchtstroom
NIET rechtstreeks in contact komt met mensen.
▪ Gebruik geen aanjaagventilatoren in het kanaal.
Gebruik
de
functie
ventilatorsnelheid automatisch te veranderen (zie
instelling" [ 4 21]).
"15.1 Lokale
De kanalen moeten lokaal worden voorzien.
1 Sluit het stoffen kanaal aan op de binnenkant van de flens aan
zowel de inlaat- als de uitlaatkant. Sluit het stoffen kanaal aan
met de als accessoire meegeleverde schroeven.
2 Sluit het kanaal aan op het stoffen kanaal.
a
b
d
e
f
a
Schroeven voor kanaalflenzen (accessoire)
b
Flens (op de unit)
c
Hoofdunit
d
Isolatie (lokaal te voorzien)
e
Stoffen kanaal (lokaal te voorzien)
f
Aluminiumtape (lokaal te voorzien)
▪ Bevestigingsschroeven. Selecteer voor de installatie van een
luchtinlaatkanaal bevestigingsschroeven die 5 mm uitsteken aan
de binnenkant van de flens om het luchtfilter te beschermen tegen
schade bij het onderhoud van het filter.
a
b
c
5 mm
a
Luchtinlaatkanaal
b
Binnenkant van de flens
c
Bevestigingsschroef
3 Draai aluminiumtape rond de aansluiting van de flens met het
kanaal. Controleer of er geen lucht ontsnapt aan de andere
aansluitingen.
4 Isoleer het kanaal om condensatie te voorkomen. Gebruik
glaswol of polyethyleen schuim met een dikte van 25 mm.
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
16
een
geluidsisolerend
materiaal
om
de
instelling
van
c
b
a
f
e
d
11.2.3
Richtlijnen bij de installatie van de
afvoerleiding
Zorg ervoor dat het condenswater goed kan worden afgevoerd. Dit
omvat:
▪ Algemene richtlijnen
▪ Koelmiddelleiding aansluiten op de binnenunit
▪ Controleren op waterlekken
Algemene richtlijnen
▪ Leidinglengte. Houd de afvoerleiding zo kort mogelijk.
▪ Leidingmaat. De leidingmaat moet gelijk aan of groter dan de
verbindingsleiding zijn (plastic buis met een nominale diameter
van 25 mm en buitendiameter van 32 mm).
▪ Helling. De afvoerleiding moet afhellen (minstens 1/100) om te
voorkomen dat er lucht in de leiding blijft zitten. Gebruik
hangstaven zoals afgebeeld.
1~1.5 m
de
a
Ophangstaaf
O
Toegelaten
X
Niet toegelaten
▪ Stijgleiding. Indien nodig kunt u een stijgleiding installeren om in
een helling te voorzien.
▪ Helling afvoerslang: 0~75 mm om belasting op de leiding en
luchtbellen te voorkomen.
▪ Stijgleiding: ≤300 mm van de unit, ≤625 mm loodrecht op de
unit.
a
b
A
In het geval van aanzuiging van achteren 231 mm
In het geval van installatie met een stoffen kanaal (lokaal
te voorzien), 350~530 mm
a
Metalen klem (accessoire)
b
Afvoerslang (accessoire)
c
Stijgende afvoerleiding (plastic buis met een nominale
diameter van 25 mm en een buitendiameter van 32 mm)
(lokaal te voorzien)
d
Ophangstaven (lokaal te voorzien)
▪ Condensatie. Neem maatregelen tegen condensatie. Isoleer de
volledige afvoerleiding in het gebouw.
▪ Afvoerleidingen combineren. Afvoerleidingen kunnen worden
gecombineerd. Gebruik afvoerleidingen en T-stukken met de
juiste diameter voor de werkingscapaciteit van de units.
a
≤300
1000~1500
a
b
c
d
d
FXSN50~112A2VEB
CO₂ Conveni-Pack: binnenunit
4P602815-1 – 2020.02
(mm)