NL
3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin-
gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van
1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen
worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er
moet een klein beetje speling zijn.
4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom-
bus open.
5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en
vergrendel deze door de spanstift er volledig in
te steken. Zorg dat deze pen geborgd is.
10.7Trekplaat
Plaats de trekplaat (6:I) aan de achterzijde van de
machine.
Gebruik de schroeven en moeren (6:J, H).
Aanhaalmoment: 22 Nm.
10.8Maaidekophangingen
Hier wordt alleen de installatie op de rechteras be-
schreven. Voor de linkeras geldt dezelfde proce-
dure.
1. Smeer de asuiteinden van de machine en de la-
gers van de snelsluitingen voor de installatie
met olie.
2. Monteer de maaidekophangingen volgens afb.
7 op de machine.
3. Plaats de borgpin (7:K) in de opening op de as.
10.9Bandenspanning
Controleer de bandenspanning. De juiste waarden
zijn:
Voor: 0,6 bar (9 psi).
Achter: 0,4 bar (6 psi)
10.10Accessoires
Voor de montage van accessoires kijkt u in de
aparte montagehandleiding die bij iedere acces-
soire wordt geleverd.
Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever-
baar.
11 BESCHRIJVING
11.1 Aandrijving
De machine heeft achterwielaandrijving.
De achteras is voorzien van een hydrostatische
transmissie met traploze transmissie voor- en
achteruit.
De achteras is eveneens voorzien van een differen-
tieel om het draaien te vergemakkelijken.
Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon-
teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
12
NEDERLANDS
11.2 Besturing
De machine is aangedreven. Dit betekent dat het
chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
Knikbesturing houdt in dat de machine langs
bomen en andere obstakels kan rijden met een ex-
treem kleine draaicirkel.
11.3 Beveiligingssysteem
De machine is uitgerust met een elektrisch beveil-
igingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde
activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarl-
ijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan
bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling
van de parkeerrem is ingetrapt.
Controleer voor elk gebruik of het bev-
eiligingssysteem werkt.
11.4Bediening
11.4.1Gereedschapslift, mechanisch
(10:C)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie
en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
11.4.2Koppeling - parkeerrem (10:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het ri-
jden. De krachtoverbrenging kan dan
oververhit raken.
• Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De
parkeerrem is niet geactiveerd.
• Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
• Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge-
schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar
niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
bruikt als noodrem.
11.4.3Vergrendeling, parkeerrem (10:A)
De vergrendeling vergrendelt het kop-
pelings-/rempedaal in de ingetrapte stand.
Deze functie wordt gebruikt om de ma-
chine te vergrendelen op hellingen, tijdens
transport enz., als de motor niet draait.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (10:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (10:A) naar rechts.
3. Laat het pedaal (10:B) los.
4. Laat de vergrendeling (10:A) los.
Het pedaal (10:B) heeft de vol-
gende drie standen: