Compressoren worden altijd gestart en gestopt om het evenwicht tussen draaiuren en nummer of
aantal keer starten in meerdere circuits te garanderen. Deze strategie zorgt voor een zo lang
mogelijke levensduur van de compressoren, omvormers, condensoren en alle anderen
componenten van het circuit.
5.1.5
Alarminstellingen
Fabrieksinstellingen zijn ingesteld voor standaard koelmodus, dus ze kunnen niet naar behoren afgesteld zijn voor het
werken onder verschillende omstandigheden. Afhankelijk van de toepassing, moeten de volgende alarmgrenzen worden
aangepast:
•
Low Press Hold
•
Low Press Unload
•
Evap Water Frz
•
Cond Water Frz (W/C only)
Low Press Hold
Low Press Unload
Evap Water Frz
Cond Water Frz
(W/C only)
5.1.6
Pompen
De UC kan één of twee waterpompen voor de verdamper of de condensor beheren. Het aantal pompen en kun prioriteit
kan worden ingesteld via het menu 4.2.4.
Evap Pump Ctrl
Stel het aantal actieve pompen en welke prioriteit deze hebben in
Cond Pump Ctrl
Instellen aantal actieve pompen en hun prioriteit (alleen W/C)
Recirc Tm
Deze
verdamper/condensor ingeschakeld moeten zijn alvorens de thermostaatregeling te starten.
De volgende opties zijn beschikbaar voor de pompen:
#1 Only
Stel deze parameter in in geval van enkele pomp of van dubbele pomp met alleen pomp #1 operationeel (bijv.
in geval van onderhoud op pomp #2)
#2 Only
Stel deze parameter in in geval van dubbele pomp met alleen pomp #2 operationeel (bijv. in geval van
onderhoud op pomp #1)
Auto
Instelling voor de automatische besturing van de pompen. Bij elke start van het koelapparaat, wordt de pomp
met het laagste aantal uren gestart.
#1 Primary
Stel deze parameter in in geval van dubbele pomp met pomp #1 functionerend en pomp #2 als backup
#2 Primary
Stel deze parameter in in geval van dubbele pomp met pomp #2 functionerend en pomp #1 als backup
5.1.6.1
Pompregeling voor W/C-eenheden
De UC beheert de pompen op verschillende wijze, afhankelijk van het watercircuit waartoe ze behoren.
De pompen die aangesloten zijn op circuit voor aanvoer van water (watercircuit dat verbonden is met de installatie) worden
opgestart wanneer de eenheid ingesteld is op Ingeschakeld en er compressors beschikbaar zijn om te draaien. De pompen
die aangesloten zijn op het waterbron-circuit (watercircuit dat verbonden is met de koeltoren, waterbron, enz.) worden
alleen opgestart wanneer tenminste een van de compressoren gestart is. Wanneer het apparaat geconfigureerd is als
warmtepomp met wateromkering, keert de controller de werking van de pompen om. Dit betekent dat de pomp die geregeld
wordt voor het circuit voor aanvoer van water in de koelmodus daarentegen geregeld wordt voor het waterbroncircuit in
verwarmingsmodus en omgekeerd.
Als de condensatieregeling ingesteld is als Drukmodus (zie paragraaf 5.4) worden de pompen die aangesloten zijn op het
waterbroncircuit op een andere wijze geregeld. Elke pomp is verbonden met een van de twee koelcircuits en wordt
automatisch gestart wanneer dit nodig is om de condensatiedoelstelling te garanderen.
Wanneer het apparaat geconfigureerd is als warmtepomp met wateromkering, keert de controller de werking van de
pompen om. Dit betekent dat de pomp die geregeld wordt voor het primaire watercircuit in de koelmodus daarentegen
geregeld wordt voor het secundaire circuit in verwarmingsmodus en omgekeerd.
Stelt de minimale druk van het koudemiddel van het apparaat in. Het wordt aanbevolen om over het
algemeen een waarde in te stellen waarvan de verzadigde temperatuur 8 tot 10°C onder de minimale
actieve instelwaarde ligt. Dit maakt een veilige werking e een goede controle van de oververhitting van de
aanzuiging van de compressor mogelijk.
Lager ingesteld dan de drempel om herstel van de zuigdruk van snelle transiënten mogelijk te maken
zonder het ontlasten van de compressor. Een 20 kPa differentieel is over het algemeen geschikt voor de
meeste toepassingen.
Stopt het apparaat in geval de wateruittredetemperatuur van de verdamper onder een bepaalde drempel
daalt. Om een veilige werking van het koelapparaat mogelijk te maken, moet deze instelling voldoende
zijn de minimumtemperatuur die toegestaan is door het mengsel van water/glycol in het watercircuit van
de verdamper mogelijk te maken.
Stopt het apparaat in geval de wateruittredetemperatuur van de condensor onder een bepaalde drempel
daalt. Om een veilige werking van het koelapparaat mogelijk te maken, moet deze instelling voldoende
zijn de minimumtemperatuur die toegestaan is door het mengsel van water/glycol in het watercircuit van
de condensor mogelijk te maken.
parameter
geeft
de
minimale
tijd
gedurende
welke
de
stromingsschakelaars
D-EOMHW00107-15NL_01 - 43/68
van
de