Slangenpompen zijn zelfaanzuigend en zelfdichtend tegen terugstroming. In de aanzuig- of
persleiding zijn geen kleppen nodig, behalve de kleppen die hieronder staan aangegeven.
Gebruikers dienen een terugslagklep tussen de pomp en de afvoerleiding te
plaatsen om het plotseling vrijkomen van vloeistof onder druk te voorkomen
wanneer een pompkop of slang uitvalt. Deze klep wordt onmiddellijk na de
afvoer van de pomp geplaatst.
De kleppen in de processtroom moeten worden geopend voordat de pomp wordt gestart. Gebruikers
wordt aangeraden tussen de pomp en een klep aan de perszijde van de pomp een
overdrukbeveiliging te installeren voor bescherming tegen schade die wordt veroorzaakt als de pomp
per ongeluk met een gesloten persklep in bedrijf wordt gezet.
8.2
Wat u wel en niet moet doen
Monteer de pomp niet in een krappe ruimte zonder voldoende luchtstroming rondom de
l
pomp.
Houd zuig- en persslangen zo kort en direct mogelijk – idealiter echter niet korter dan 1
l
meter – en volg de meest directe route. Gebruik bochten met een grote radius: ten minste
vier keer de slangdiameter. Zorg ervoor dat de aansluitleidingen en koppelingen sterk
genoeg
zijn
slangverloopstukken en slangen met een kleinere binnendiameter dan de slang in het
pompkopgedeelte; dit geldt met name voor leidingen aan de aanzuigzijde. Kleppen in de
leiding mogen de doorstroming niet belemmeren. Kleppen in de doorstroomleiding moeten
open staan wanneer de pomp in bedrijf is.
Zorg ervoor dat bij langere slangstukken ten minste één meter flexibele slang met gladde
l
binnenlaag is aangesloten op de inlaat- en uitlaatpoort van de pompkop om impulsverliezen
en pulsaties in de leiding tot een minimum te beperken. Dit is met name belangrijk bij
viskeuze vloeistoffen en bij aansluiting op niet-flexibele leidingen.
Gebruik zuig- en persleidingen met een binnendiameter die gelijk is aan of groter dan die
l
van de pompslang. Gebruik bij het verpompen van viskeuze vloeistoffen leidingstukken met
een binnendiameter die diverse maten groter is dan die van de pompslang.
Plaats de pomp, indien mogelijk, op of net onder het peil van de vloeistof dat moet worden
l
verpompt. Dit garandeert optimale toestroom en maximale pompefficiëntie.
Gebruik een laag toerental bij het verpompen van viskeuze vloeistoffen. Voordruk zal de
l
pompprestaties verbeteren, vooral bij viskeuze materialen.
Herkalibreer de pomp nadat de pompslangen, vloeistof- of aansluitleidingen zijn vervangen.
l
Het verdient bovendien aanbeveling de pomp regelmatig te herkalibreren om de
nauwkeurigheid te handhaven.
Verpomp geen chemicaliën die ongeschikt zijn voor gebruik met de slang of pompkop.
l
De pomp niet laten draaien zonder slang of element bevestigd aan de pompkop.
l
Bundel de regel- en netvoedingskabels niet samen.
l
Als uw product een N-module bevat, moet de module zijn uitgerust met intacte afdichtingen
l
die zich op de juiste locatie bevinden. Zorg ervoor dat de aansluitingen voor de bekabeling
goed zijn afgedicht om de IP/NEMA kwalificatie te handhaven.
Pompslangkeuze: De chemische compatibiliteitsgids op de website van Watson- Marlow dient als
richtlijn. Als u twijfelt over de compatibiliteit van een pompslangmateriaal en de te verpompen
vloeistof, vraag dan een Watson-Marlow-slangmonsterkaart aan voor een dompeltest.
16
om
de
voorspelde
leidingdruk
te
kunnen
weerstaan.
Vermijd
m-530en-nl-09 02-02-2022