Aantekening
•
Wanneer het onderwerp zich niet in het midden bevindt van de samenstelling in [Ø], kunt u
het onderwerp in de AF-zone brengen, de scherpstelling en de belichting vaststellen door de
sluitertijd tot de helft in te drukken, het toestel verplaatsen naar de samenstelling die u wilt
terwijl u de ontspanknop tot de helft ingedrukt houdt en dan het beeld maken. (Alleen als de
hendel voor de focusfunctie op [AFS] staat)
•
De camera stelt met behulp van [
23 zones) gelijktijdig oplichten. Zet de AF-functie op [Ø] als u zelf de focuspositie voor het
maken van opnamen wilt bepalen.
•
Als de AF-functie op [š] of [
beeld scherp is. Als u de focusfunctie in [
weergegeven, ook niet wanneer op het onderwerp wordt scherpgesteld.
•
Wanneer deze ingesteld is op [
Meervoudige automatische focusfunctie voor bewegende beelden schakelen.
•
Het toestel kan scherpstellen op onderwerpen die niet een persoon zijn maar bijvoorbeeld een
gezicht. In dit geval, de AF-functie schakelen naar één van de functies behalve [š] en
vervolgens een beeld maken.
•
[GEZICHT HERK.] werkt alleen wanneer [š] ingesteld is.
•
In de volgende gevallen is het niet mogelijk [
–
In [VOEDSEL] in [CLOSE-UP]
–
In [NACHTL. SCHAP] en [VERLICHTING] in [NACHTPORTRET]
•
De AF-functie staat permanent op [Ø] wanneer de digitale zoom gebruikt wordt.
•
AF-zone zal vastgesteld worden op een klein punt in [SCHERPTEDIEP] in Scènefunctie.
•
Het zal op [Ø] gezet worden als een opname met de Touch Shutter functie (P54) gemaakt
wordt.
Wanneer de camera het gezicht van een persoon waarneemt, wordt
de volgende gekleurde AF-zone afgebeeld.
Geel:
Wanneer de ontspanknop tot de helft ingedrukt wordt, wordt de
frame groen wanneer het toestel scherpgesteld heeft.
Wit:
Afgebeeld wanneer er meer dan één gezicht gevonden wordt. Er wordt ook op de andere
gezichten die zich op dezelfde afstand bevinden als gezichten binnen de gele AF-zones
scherpgesteld.
•
Wanneer [
] wordt geselecteerd en [MEETFUNCTIE] wordt op meervoudig [C] ingesteld,
š
past de camera de belichting aan bij het gezicht van de persoon.
•
Onder bepaalde omstandigheden van beelden maken, inclusief de volgende gevallen, zou de
gezichtsherkenningsfunctie niet kunnen werken, en dit maakt het onmogelijk om gezichten op
te sporen. De AF-functie wordt op [
–
Wanneer het gezicht niet naar het toestel gericht is
–
Wanneer het gezicht op een hoek is
–
Wanneer het gezicht extreem helder of donker is
–
Wanneer de gezichten weinig contrast hebben
–
Wanneer de gezichtstrekken verborgen zijn achter een zonnebril enz
–
Wanneer het gezicht klein lijkt op het scherm
–
Wanneer er een snelle beweging is
–
Wanneer het onderwerp geen menselijk wezen is
–
Wanneer het toestel schudt
] scherp op alle AF-zones als er meerdere AF-zones (max.
] wordt gezet, wordt de AF-zone pas weergegeven wanneer het
] op [AFC] zet, wordt de AF-zone niet
] tijdens de opname van bewegend beeld, zal deze naar
] in te stellen.
š
Over [š] (Gezichtsdetectie)
] gezet.
Gevorderd (Opname van beelden)
VQT2S37
79