Voor het gebruik
CONTROLE VERKEERDE
COMBINATIE MAAIDEKKEN
Om er zeker van te zijn dat alle maaidekken zijn ingesteld op
dezelfde maaihoogte, verricht u de volgende handelingen:
1.
Stel alle maaidekken af op de maximale maaihoogte.
Plaats alle afstandstukken voor de maaihoogte voor de
castor-armen aan de onderkant van de castorarmen. De
afdichtingsringen mag u niet verplaatsen. Laat ze in hun
oorspronkelijke positie.
N.B: Behalve als alle castorwielassen zich niet op
dezelfde plaats bevinden, hoeven de assen niet te worden
verplaatst. Zij moeten evenwel in dezelfde gaten zitten
(Afb. 8).
2.
Leg een vlakke triplexplaat met een dikte van minstens
2 mm en een oppervlakte van minstens 1,2 m x 2,4 m op
een horizontaal vlak en laat het maaidek neer op de
triplexplaat.
3.
Plaats elk snijmes achtereenvolgens met het snijblad in
de lengterichting. Meet de afstand van de triplexplaat tot
de voorste rand van het snijmes en noteer de afstand.
Het verschil tussen alle meshoogten op hetzelfde
maaidek mag niet meer dan 6,3 mm zijn. Als de
meshoogten voldoen aan de criteria, gaat u verder met
stap 5. Als de meshoogten meer dan 6,3 mm zijn, gaat u
verder met stap 4.
4.
Om de meshoogte aan te passen, verplaatst u de
afdichtingsringen van de ene castorwielarm naar de
andere. Als het uiteinde lager moet zijn, verplaatst u één
of beide afdichtingsringen van de onderkant naar de
bovenkant. Als het uiteinde echter hoger moet zijn,
verplaatst u de afdichtingsring(en) van de bovenkant
naar de onderkant. Elke afdichtingsring is 3 mm dik.
Meet opnieuw de hoogte van de rand van het mes en
noteer de nieuwe afstanden.
5.
Herhaal stappen 2–3 voor de overige maaidekken en,
indien nodig, stap 4. Als u afdichtingsringen verplaatst
op een castorarm van een zijmaaidek moet u hetzelfde
aantal op beide uiteinden van de castorarm verplaatsen.
6.
Vergelijk de meshoogten van alle maaidekken. De
meshoogten mogen ten opzichte van elkaar niet meer
dan 9,5 mm verschillen. Als dat niet het geval is, moet u
nagaan van welk maaidek de hoogte kan worden
gewijzigd om het verschil te corrigeren. Dit doet u door
ofwel de afdichtingsringen van de benedenkant naar de
bovenkant te verplaatsen als het maaidek lager moet
worden afgesteld, ofwel deze van de bovenkant naar de
benedenkant verplaatsen als deze hoger moet komen te
staan. Verplaats een gelijk aantal afdichtingsringen op
14
alle castorwielen om het maaidek in een horizontale
positie te houden—twee op het frontmaaidek, vier op de
zijmaaidekken.
INSTELLING VAN DE MAAIHOOGTE
De maaihoogte kan worden ingesteld op hoogten die lopen
van 25 tot 140 mm, in stappen van 13 mm. Plaatsing van de
castorwielassen in de bovenste gaten van de castorvorken
(Afb. 8) biedt de mogelijkheid de maaihoogte in te stellen in
een laag bereik van 25 tot 102 mm Plaatsing van de castor-
wielassen in de onderste gaten van de castorvorken (Afb. 8)
biedt de mogelijkheid de maaihoogte af te stellen in een hoog
bereik van 63,5 tot 140 mm.
1.
Laag bereik
2.
Hoog bereik
3.
Afstandsstukken
4.
Maaihoogte
1.
Start de motor. Zet de machine op een horizontaal vlak.
Breng de maaidekken zover omlaag dat de castorwielen
kunnen worden verwijderd van de armen. Zet de lift-
hendels in de neutraalstand, schakel de parkeerrem
in en zet de motor af. Neem het sleuteltje uit de
contactschakelaar om te voorkomen dat de motor per
ongeluk start.
2.
Plaats de castorwielassen op alle maaidekken in
hetzelfde gat in de castorvorken.
3.
Verwijder de borgspies en de gaffelpennen van de draai-
armen van de achtercastors op het frontmaaidek
(Afb. 9). Breng de gaatjes in de draai-arm op een lijn
met de steungaatjes in de frames van het maaidek voor
de gekozen maaihoogte, steek de gaffelpennen in en
plaats de borgpies (Afb. 9).
Afbeelding 8