SI 130TUR+
7.4.3 Montage van de aanlegvoeler
De montage van de aanlegvoelers is alleen noodzakelijk, indien
deze onderdeel is van de leveromvang van de warmtepomp,
maar niet ingebouwd zijn.
De aanlegvoelers kunnen als buisaanlegvoeler gemonteerd of in
de dompelhuls van de compacte verdeler geplaatst worden.
Montage als buisinstallatievoeler
Ontdoe de verwarmingsbuis van lak, roest en tondel
Bestrijk het gereinigde oppervlak met warmtegeleidende
pasta (dun aanbrengen)
Maak de voeler met de slangklem vast (trek goed vast, een
losse voeler leidt tot foutieve werking) en zorg voor
thermische isolatie
7.4.4 Verdeelsysteem hydraulisch
systeem
De compacte verdeler en dubbele differentiedrukloze verdeler
fungeren als interface tussen de warmtepomp, verwarmings-
verdeelsysteem, buffervat en evt. ook de waterverwarmer. In
plaats van vele individuele componenten wordt hier een compact
systeem gebruikt om de installatie te vereenvoudigen. Meer
informatie vindt u in de betreffende montagehandleiding.
Compacte verdeler
De terugloopvoeler kan in de warmtepomp blijven of moet in de
dompelhuls worden geplaatst. De resterende ruimte tussen
voeler en dompelhuls moet volledig met warmtegeleidende
pasta opgevuld zijn.
Dubbele differentiedrukloze verdeler
De terugloopvoeler moet in de dompelhuls van de dubbel
differentiedrukloze verdeler ingebouwd worden, om door de
verwarmingskringpomp van de producent- en verbruikerkring
doorstroomd te worden.
7.5 Elektrische aansluiting
7.5.1 Algemeen
Bij de inbedrijfstelling dienen zowel de nationale alsook de
betreffende VDE-veiligheidsvoorschriften, in het bijzonder
VDE 0100 en de technische aansluitvoorwaarden van het
energiebedrijf en de netbeheerders te worden nageleefd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie van de
warmtepomp mag de warmtepompmanager niet uitgeschakeld
worden, en moet er stroming door de warmtepomp plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord.
Daarom is er afhankelijk van de interne weerstand van een
meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten zijn,
een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
NL-8
Op de regelaar-klemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19; N1-J20; N1-
J23; N1-J24 en de klemmenstrook X3 is lage spanning
aanwezig. Wanneer er door bedradingsfouten aan deze
klemmen netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de
warmtepompmanager.
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1)
De 4-aderige kabel voor het vermogensdeel van de
warmtepomp
warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien
vereist) in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van
de warmtepomp via de klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet
worden voorzien van een alpolige afschakeling met ten
minste
veiligheidsschakelaar van het energiebedrijf) en een
alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling voor
alle
buitenkabels
volgens toestelinformatie).
OPGELET!
Bij aansluiting van de voedingskabels op een rechts draaiveld letten (bij
een verkeerd draaiveld levert de warmtepomp geen vermogen, is de
pomp erg luid en kan het tot schade aan de compressor komen).
2)
De 3-aderige voedingsleiding voor de warmtepompmanager
(verwarmingsregelaar N1) wordt in de warmtepomp
geleid.
Aansluiting van de stuurleiding op het schakelpaneel van de
warmtepomp via de klemmen X2: L/N/PE.
Het stroomverbruik van de warmtepomp vindt u bij de
productinformatie of op het typeplaatje.
De kabel (L/N/PE~230V, 50Hz) voor de WPM moet onder
permanente spanning zijn en moet om deze reden voor de
EVB-veiligheidsschakelaar
huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders
gedurende
beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3)
De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofdcontacten
(1/3/5 // 2/4/6) en een hulpcontact (NO-contact 13/14) moet
op de capaciteit van de warmtepomp passen en ter plaatse
geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar (13/14)
wordt van de klemmenstrook X3/G naar de inplugstekker
X3/A1 doorgelust. LET OP! Lage spanning!
4)
De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet
voor mono-energetische installaties (2e WB) bij de
capaciteit van het verwarmingselement passen en door de
klant worden. De besturing (230VAC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K20.
5)
De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de
waterverwarmer moet bij de capaciteit van de radiator
passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing
(230VAC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via
de klemmen X2/N en X2/K21.
6)
De
contactoren
stroomdistributie geïntegreerd. De voedingskabels voor de
radiatoren
gedimensioneerd zijn en beveiligd worden.
7)
Alle geïnstalleerde leidingen moeten als duurzaam en
stevige bedrading uitgevoerd zijn.
8)
De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt op de klemmen
X2/N en X2/M13 aangesloten.
452234.66.36 · FD 9205
wordt
van
de
stroommeter
3
mm
contactopeningsafstand
(uitschakelstroom
afgetakt
de
energiebedrijfsblokkering
uit
punten
3;4;5
moeten
volgens
www.dimplex.de
van
de
(bijv.
een
en
karakteristiek
resp.
op
de
belangrijke
worden
in
die
DIN VDE 0100