Bedrading
5.2.2 Stroomverbruik
Tot HW-versie 1.10: 11 mA ±1 mA, inschakelstroom overeenkomstig IEC 61158-2,
clausule 21.
Vanaf HW-versie 02.00: 13 mA ±1 mA, inschakelstroom overeenkomstig IEC 61158-2,
clausule 21.
Vanaf hardware-versie 1.10, vindt u een label in het instrument op de elektronica.
5.2.3 Klemmen
• Voedingsspanning en interne aardklem: 0,5 tot 2,5 mm
• Externe aardklem: 0,5 tot 4 mm
5.2.4 Kabelspecificatie
• Gebruik een getwiste, afgeschermde tweedraads kabel, bij voorkeur kabeltype A.
• Externe diameter kabel: 5 tot 9 mm (0.2 tot 0.35 in)
Voor meer informatie over de kabelspecificaties, zie handleiding BA00034S "Richtlijnen voor
ontwerp en inbedrijfname PROFIBUS DP/PA", PNO richtlijn 2.092 "PROFIBUS PA Gebruikers- en
installatiehandleiding" en IEC 61158-2 (MBP).
5.2.5 Aarding en afscherming
Deltabar S moet bijvoorbeeld worden geaard via de externe aardklem.
Verschillende aardings- en afschermingsinstallatiemethoden zijn beschikbaar voor
PROFIBUS PA-netwerken zoals:
• Geïsoleerde installatie (zie ook IEC 61158-2)
• Installatie met meervoudige aarding
• Capacitieve installatie
5.3
Overspanningsbeveiliging (optie)
Zie bedieningshandleiding.
5.4
Aansluitcontrole
Voer de volgende controles uit nadat de elektrische installatie van het instrument is afgerond:
• Komt de voedingsspanning overeen met hetgeen dat is vermeld op de typeplaat?
• Is het instrument aangesloten conform hoofdstuk 5.1?
• Zijn alle schroeven goed vastgezet?
• Zijn de deksels van de behuizing goed dichtgedraaid?
Zodra de voedingsspanning op het instrument wordt geactiveerd, gaat de groene led op het
instrument gedurende een paar seconden branden of het aangesloten lokale display wordt
actief.
24
2
(20 tot 12 AWG)
Deltabar S PROFIBUS PA
2
(20 tot 14 AWG)
Endress+Hauser