6.
Zet de buizen van de steekmast in elkaar. De sensordrager wordt op het met een sticker
gemarkeerde uiteinde van de buis gestoken.
7.
Plaats de compleet gemonteerde sensor binnen de mogelijke zendstraal (max. 300 m vrije
veld, neem demping door gebouwen enz. in acht), zorg dat hij volledig vrij staat zodat
neerslag direct in de regensensor kan vallen, maar denk hierbij ook aan dat de
windmeting door gebouwen in de nabijheid of bomen vervalst kan worden.
Een zonnige opstelplaats is mogelijk omdat de temperatuursensor in een geventileerd
schaduwgedeelte van de behuizing ligt.
Steek het samengedrukte gedeelte van de steekmast diep in de bodem, om te garanderen dat
de combisensor stevig vaststaat. Door het omvallen van de combisensor bestaat er gevaar
voor letsel resp. gevaar voor beschadiging van voertuigen of voorwerpen.
Bij de eerste ingebruikneming moet het punt van de windvaan naar het Noorden wijzen om boj
de sensor het Noorden in te richten. Eventueel bevestigd u de windvaan in deze positie met
een stuk plakband aan de behuizing.
8. Open de behuizing van de sensor door deze naar links te
draaien. Trek daarna de behuizing er voorzichtig naar onderen
af.
9. Druk met een puntig voorwerp op de toets boven aan het
batterijvak (houdt de toets ingedrukt) en plaats 3 penlite-
batterijen volgens de markering in het batterijvak, let op de
juiste poling. Laat dan de toets los en haal het eventueel
geplakte plakband bij de windvaan weer weg.
10. Breng het basisstation in de ontvangstmode, zie ook
hoofdstuk 10 a).
Druk hiertoe op het veld "CFG" en daarna op "NEXT". Er
verschijnt "NEXT SENSOR". Druk op "ENTER".
Door op "NO 1" meermaals te drukken schakelt u op "NO 9""
(alleen op deze geheugenplaats kan de combisensor ingesteld worden). Deze
geheugenplaats mag nog niet door een andere sensor bezet zijn, indien nodig het
geheugen wissen, zie eveneens hoofdstuk 10 a).
toets
22