VERLICHTING EN SIGNALEN
1
2
3
4
á
Grootlicht
Duw met draaiende motor en met
de dimlichten aan tegen de lichtschake-
laar 1. Dit controlelampje op het instrumen-
tenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
1.58
(2/3)
Uitschakelen van de lichten
Er zijn twee mogelijkheden:
– zet handmatig de ring 2 in stand 0;
– automatisch, als de ring 2 in de AUTO-
stand is en als het grootlicht niet inge-
schakeld is. De lichten gaan automatisch
uit na het stoppen van de motor, bij het
openen van het bestuurdersportier of
bij het vergrendelen van de auto. In dat
geval schakelen de lichten wanneer de
motor de volgende keer wordt gestart op-
nieuw in overeenkomstig de stand van
de ring 2 als het buiten donker wordt en
uit als het weer licht wordt, zonder dat de
schakelaar 1 gebruikt moet worden.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
In het geval dat de lichten zijn ingeschakeld
na het stilzetten van de motor, klinkt er een
geluidssignaal bij het openen van het be-
stuurdersportier om u te waarschuwen dat
de lichten nog branden.
g
Mistlichten voor
Draai de centrale ring 4 van de
schakelaar 1 tot het symbool tegenover het
merkteken 3 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.