CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
A
1
Instrumentenpaneel A: het licht op bij het
aanzetten van het contact.
Wanneer de lichten zijn ingeschakeld, kunt
u de lichtsterkte ervan regelen met de draai-
knop 1.
Als het waarschuwingslampje
brandt, moet u meteen voorzichtig naar
een merkdealer rijden. Als u dit voor-
schrift negeert, loopt u het risico dat uw
auto beschadigd wordt.
1.42
š
Controlelampje markeringslicht
á
Controlelampje grootlicht
k
Controlelampje dimlicht
g
Controlelampje
voor
f
Controlelampje mistachterlicht
c
Controlelampje richtingaanwij-
zers links
b
Controlelampje richtingaanwij-
zers rechts
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
©
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
(1/5)
mistlichten
å
Waarschuwingslampje airbag
Dit gaat branden bij het aanzetten
van het contact, en dooft na enkele secon-
des.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
M
Waarschuwingslampje brand-
stofpeil
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, vergezeld van een geluidssignaal,
en dooft na enkele secondes.
Als het gaat branden tijdens het rijden met
een geluidssignaal, ga dan zo snel moge-
lijk tanken. U kunt dan nog ongeveer 50 km
rijden.
Het
waarschuwingslampje
®
dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.