6.0
Montagehandleiding
Werkzaamheden aan het lekdetectiesysteem mogen alleen door gespecialiseerde
bedrijven worden uitgevoerd.
Bij alle werkzaamheden aan het lekdetectiesysteem moeten de vereiste
veiligheidsvoorschriften volgens deze instructies en met betrekking tot
arbeidsveiligheid, gevaren door elektrische spanning en explosiebescherming in
acht worden genomen.
6.1
Montage van de lekdetector in het algemeen (ventielkast en besturingseenheid)
- Er moet rekening worden gehouden met de in punt 3 genoemde gebruiksvoorwaarden.
- De in bijlage D vermelde maximale omgevingstemperaturen mogen niet worden overschreden.
- Indien ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt ≤ 55°C met de lekdetector worden bewaakt,
moeten de gebruikte detonatiebeveiliging op hun geschiktheid worden gecontroleerd, zie
aanhangsel D.
6.1.1 Montage van de inbouwdoos (AK) en (AK-S)
6.1.1.1 Algemeen
-
De inbouwdoos kan ook in Ex-zone 1 of 2 worden gemonteerd.
-
De omgevingstemperatuur mag niet hoger zijn dan 50°C. Bovendien moet de
installatieplaats zodanig worden gekozen dat de inbouwdoos voldoende schaduw krijgt
of niet wordt blootgesteld aan direct zonlicht/warmte.
- De ventielkast moet onbelemmerd buiten of in voldoende geventileerde ruimten worden
gemonteerd, zodat altijd voldoende ventilatie van de behuizing via de ventilatieopeningen door
convectie gewaarborgd is.
- Als de ventieldoos (AK) buiten wordt geïnstalleerd, moet deze tegen weersinvloeden worden
beschermd (bijv. met een beschermend dak).
- Voor montagematen van de inbouwdoos zie bijlage B, tekening nr.: 50478, 6818.
- Voor de aansluiting van de verbindingskabels voor pomp, drukschakelaar en optionele
verwarming, zie bijlage B, tekening nr. 50018 en 50279. De aansluiting moet gebeuren volgens
het schakelschema bijlage B, tekening nr.: 4180085-60 en 42005350-60.
- De inbouwdoos moet worden opgenomen in het lokale equipotentiaalstelsel van de tussenruimte.
6.1.1.2 Voor dubbelwandige bodems van tanks met vlakke bodem
-
Bij montage op de tankwand binnen de verzamelruimte moet de klepkast boven het hoogst
mogelijke vloeistofniveau in de verzamelruimte worden gemonteerd (tekening nr.: 2583-D).
-
Bij montage op de ringschaal buiten de verzamelkamer moet de uitlaatpijp aan de buitenkant
van de ringschaal tot aan de bovenrand worden geleid en daar in de verzamelkamer
uitkomen (tekening nr.: 2584-D).
6.1.1.3 Voor dubbelwandige pijpleidingen
-
Wanneer de lekdetector op een pijpleiding wordt aangesloten, kan de maximale verticale
afmeting "h" tussen het laagste punt van de pijpleiding en de vloeistofbarrière in de
zuigleiding ook worden berekend volgens formule 1. Om te zorgen voor een alarmuitgang bij
éénleidingaanzuiging en meetleidingaansluiting met T-tak volgens bijlage B, tekening nr.:
50135, moeten de aanwijzingen voor de horizontale afstand "L" van de meetleiding in acht
worden genomen.
26-08-2022dpae
Lekdetector V80Ex H
-12-
17000616 NL-17-00 GEBRUIKSAANWIJZING LAG V80H Ex NL.docx