BANDENSPANNING-cONTROLESySTEEM
4
5
SySTEEM B
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem geeft de bandenspanning weer
op het instrumentenpaneel 4 en waarschuwt
als de banden te zacht zijn.
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
6
Deze gebeurt:
– wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg ...);
– na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
– na het verwisselen van een wiel.
Deze test moet altijd gebeuren na controle
van de bandenspanning in de vier banden
als deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Als de auto is uitgerust met een navi-
gatiesysteem, kunt u ook een reset uit-
voeren via het multimediascherm 6.
Selecteer "Voertuig","Bandenspanning".
(5/7)
Resetprocedure
Contact aan:
– meerdere keren en druk kort op de
knop 5 om de bandenspanningweergave
te selecteren en, afhankelijk van de auto,
ook de functie "Bandenspanning";
– druk lang (ongeveer 3 seconden) op
knop 5 om het resetten te starten. De
knipperende banden gevolgd door de
boodschappen "Leerproces BD gestart"
en daarna "Plaatsbepaling banden actief"
wijst erop dat het verzoek om de referen-
tiewaarde voor bandenspanning te reset-
ten is bevestigd.
Het resetten kan een paar minuten duren tij-
dens het rijden.
Als na het resetten korte afstanden worden
gereden, is het mogelijk dat de boodschap
"Plaatsbepaling banden actief" na meerdere
keren herstarten nog steeds wordt weerge-
geven.
Opmerking: de referentiespanning van de
banden mag niet lager zijn dan de aanbevo-
len waarde die op de zijkant van het portier
vermeld staat.
2.33