Installatie instellen (Servicemenu Instellingen)
6
De instelling kamertemperatuur biedt geen absolute bescherming tegen
bevriezing, omdat bijv. de in de buitenmuren gelegde leidingen kunnen bev-
riezen, alhoewel de temperatuur in de referentiekamer op basis van externe
warmtebronnen duidelijk boven de 5 °C kan zijn.
Vanaf welke buitentemperatuur moet de nachtverlaging worden onderbroken?
De norm DIN EN 12831 vereist voor het aanhouden van een aangename warmte, dat de
verwarmingen en andere warmtebronnen voor een bepaalde capaciteit zijn geconstru-
eerd, indien de cv-installatie als gevolg van de nachttemperatuur tot onder een bepaalde
waarde afkoelt.
Bij de parameter Vanaf welke buitent. moet de verlaging onderbroken worden?
kan een buitentemperatuurdrempel worden ingesteld (gerelateerd aan de gedempte bui-
tentemperatuur, pagina 23).
De afbeelding 7 laat de werking van de bescherming tegen bevriezing zien zonder en met
geactiveerde parameters. Gekozen instellingen: bescherming tegen bevriezing naar bui-
tentemperatuur; vorstbev. temp. 5 °C.
1
Afbeelding 7
Resultaat van de parameter "Vanaf welke buitentemp. moet de tempera-
tuurinstelling worden onderbroken?". Links: de parameter is op "Uit"
gezet (fabrieksinstelling). Rechts: de parameter is op -15 °C ingesteld
T
Buitentemperatuur
A
T
Aanvoertemperatuur
V
1
Uitschakelmodus
2
Gereduceerde modus (ingestelde nachttemperatuur)
3
Verwarmingsmodus (ingestelde dagtemperatuur)
Als de buitentemperatuur lager dan -15 °C wordt, schakelt de verwarming om van gere-
duceerde modus naar verwarmingsmodus (afbeelding 7, 3). Daardoor kunnen kleinere
verwarmingen worden gebruikt.
34
2
5°C
T
A
Bedieningsunit RC35 - Wijzigingen op grond van technische verbeteringen voorbehouden.
1
2
5°C
T
A
3
-15°C