Installatie instellen (Servicemenu Instellingen)
6
6.3.1
Softwarematige indeling van de weersafhankelijk/ruimtecompensatie
Voorbeeld: cv-installatie met CV-groep 1 en CV-groep 2 (pagina 10)
Instelling: welke bedieningseen-
Vari-
heid is aan de CV-groep
anten
toegewezen?
A
CV 1 = RC35, CV 2 = RC35
(zie afbeelding 2, 1 op pagina 10)
B
CV 1 = RC35, CV 2 = geen
(zie afbeelding 2, 1 op pagina 10)
C
CV 1 = RC20, CV 2 = RC35
(zie afbeelding 2, 2 op pagina 10)
Tab. 12
Instelling van de kamertemperaturen, afhankelijk van de bedieningseenheid
6.3.2
Soort regeling (weersafhankelijk/ruimtecompensatie)
Met het regelapparaat Logamatic wordt door middel van de stooklijn de aanvoertempera-
tuur van de ketel bepaald. Er kan worden aangegeven of de stooklijn uitsluitend door de
buitentemperatuur wordt beïnvloed, of dat een combinatie van de buitentemperatuur en
de kamertemperatuur de stooklijn bepalen.
– Weersafhankelijk: door een verandering van de gedempte buitentemperatuur in
combinatie met de gekozen instellingen voor ingestelde kamerwaarde, offset, eindpunt
en minimale buitentemperatuur wordt bij deze instelling een in het regelapparaat bere-
kende keteltemperatuur geregeld. Deze temperatuur wordt dan door een permanente
werking van de circulatiepomp in de verwarming c.q. vloerverwarming getransporteerd.
De enige situaties waarbij deze instelling tot uitschakeling van de circulatiepomp kan
leiden zijn de zomerstand en de nachttemperaturen (afhankelijk van de gekozen tempe-
ratuurinstelling) of de bereiding van warm water (alleen als warm water voorrang heeft).
– Weersafhankelijk met ruimtecompensatie (fabrieksinstelling): deze manier van
regelen werkt precies zo als een pure weersgestuurde regeling met dit verschil, dat via
de parameter maximale kamerinvloed kan worden bepaald of en in welke mate de
kamertemperatuur invloed op de stooklijn uitoefent.
De bedieningseenheid/afstandsbediening moet in een referentiekamer geïnstalleerd
zijn, zodat een representatieve kamertemperatuur wordt gemeten.
Hoe hoger de parameter wordt ingesteld, des te groter is het aandeel van de kamer-
temperatuur op de berekende aanvoertemperatuur (fabrieksinstelling 3 Kelvin). Dit
geldt zowel voor over- als onderschreidingen van de ingestelde kamertemperatuur.
1. Deze functie is niet mogelijk bij ketels met UBA1.x en DBA.
30
Bedieningsunit RC35 - Wijzigingen op grond van technische verbeteringen voorbehouden.
Effect
dezelfde kamertemperaturen voor CV 1 en CV 2
Kamertemperaturen voor CV 1 en CV 2 afzonder-
lijk instelbaar
Kamertemperaturen voor CV 1 en CV 2 afzonder-
lijk instelbaar;
kamertemperaturen voor CV 1 op RC20 instellen
1