Hoofdstuk 5 Storingscodes
5.1.2 Bewaking van de voorwaarden voor uitschakeling bij fout
2) Uitgangsfrequentie (Hz) op het moment van de fout
3) Uitgangsstroom (A) op het moment van de fout
4) Gelijkspanning (V) tussen klemmen P en N op het
moment van de fout
5) Cumulatieve tijd (uur) dat de frequentieregelaar in
bedrijf is geweest vóór de uitschakeling na een fout
6) Cumulatieve tijd dat de frequentieregelaar aan
is geweest vóór de uitschakeling na een fout
1) Foutfactor
Deze posities geven een
foutfactor aan. Zie hoofdstuk 5.1.1.
Opmerking: Bovenstaande beschrijvingen geven de status van de
frequentieregelaar op het moment van uitschakelen na fout. Deze status komt
niet altijd overeen met de schijnbare werking van de motor.
(Voorbeeld)
Als gebruik wordt gemaakt van PID-regeling of als het frequentiecommando als
analoog signaal (spannings- of stroomsignaal) wordt ingevoerd, kan de
frequentieregelaar met korte tussenpozen afwisselend versnellen en vertragen
om de schommelingen van het analoge signaal te compenseren, ook al lijkt het
of de motor met een constant toerental draait.
In dergelijke gevallen kan de status van de frequentieregelaar bij uitschakeling
na fout niet overeenkomen met de schijnbare werking van de motor.
Dit cijfer geeft de status van de frequentieregelaar aan op
het moment van de fout.
Uitleg bij het display
: Reset/initialisatie bij opstarten of met de resetklem
ingeschakeld
: Stoppen van de motor
: Vertragen of bedienen van de motor
: Tijdens constant toerental
: Versnellen van de motor
: Status na ontvangen van een nulfrequentie-startcommando
: Starten van de motor
: Gelijkstroomremmen op de motor toepassen
: Bedrijf met overbelastingsbeperking
5 - 4