6.
Instellingen van brandpunt en helderheid (belichting)
Opzetten van [
De focus en de belichting kunnen worden aangepast aan een specifiek onderwerp. De
focus en de belichting zullen het onderwerp blijven volgen, zelfs als dat beweegt.
(Dynamische opsporing)
Plaats het onderwerp in het AF-tracking frame en druk de
sluiterknop tot halverwege in om het onderwerp te
vergrendelen.
A AF-volgframe
•
De AF-zone wordt groen zodra de camera het onderwerp
waarneemt.
•
De AF-zone wordt geel als de sluiterknop wordt losgelaten.
•
De vergrendeling wordt gewist als op [MENU/SET] wordt
gedrukt.
•
AF Tracking en de gezichtsdetectie zullen telkens omgeschakeld worden als op 2 gedrukt
wordt in de Intelligent Auto modus (
•
De belichting wordt bijgesteld in overeenstemming met het vergrendelde onderwerp als
[Meetfunctie] op [
•
Als het vergrendelen niet lukt, zal de AF-zone in het rood knipperen en verdwijnen. Probeer
nog een keer te vergrendelen.
•
Als AF tracking mislukt, wordt [Ø] ingesteld.
In deze gevallen niet beschikbaar:
•
[
] kan niet gebruikt worden met [Intervalopname].
•
In de volgende gevallen, werkt [
–
[Glinsterend water]/[Fonkelende verlichting]/[Bloemen]/[Monochroom] (Scene Guide modus)
–
[Sepia]/[Zwart-wit]/[Dynamisch zwart/wit]/[Ruw zwart-wit]/[Zacht zwart-wit]/[Zachte focus]/
[Sterfilter]/[Zonneschijn] (Creative Control modus)
–
[Zwart-wit] ([Fotostijl])
•
Dynamische opsporing-functie zou niet kunnen werken in de volgende gevallen:
–
Wanneer het onderwerp te klein is
–
Wanneer de opnameplaats te donker of te helder is
–
Wanneer het onderwerp te snel beweegt
–
Wanneer de achtergrond dezelfde of soortgelijke kleur heeft als het onderwerp
–
Wanneer er beeldbibber is
–
Als de zoom wordt gebruikt
] ([Tracking])
of
] gezet is.
(P163)
] als [Ø].
).
141
A