5 Bediening
Opmerkingen voor infraroodmetingen:
•
Het te testen object moet groter zijn dan het projectievlak van de laserstraal.
•
Als het oppervlak van het te testen object bedekt is met rijp, olie, roet etc.,
moet voorafgaand aan de meting het oppervlak worden gereinigd.
•
Wanneer het oppervlak van het object sterk reflecteert, dient er voorafgaand
aan de meting afplakband of een matte zwarte lak op het oppervlak te worden
aangebracht.
•
De meter meet mogelijk niet nauwkeurig door transparante oppervlakken
zoals glas.
•
Stoom, stof, rook etc. kunnen metingen belemmeren.
•
Om een hotspot te vinden, richt u met de meter buiten het doeloppervlak en
tast u vervolgens het object (met een op- en neergaande beweging) af totdat
de hotspot is gevonden.
WAARSCHUWING
Kijk niet rechtstreeks in de laserstraal. De laserstraal kan oogirritaties
veroorzaken.
WAARSCHUWING
Gebruik de laserwijzer niet in de buurt van explosieve gassen of in andere ex-
plosiegevaarlijke omgevingen. Er bestaat dan letselgevaar.
1.
Zet de functieschakelaar in de stand
2.
Houd de toets
in te schakelen.
De indicator
3.
Richt de laserwijzer op het te meten oppervlak. Lees de infrarood-tempera-
tuurwaarde af van het display.
OPM.
Voor wijziging van de temperatuureenheid zie paragraaf 5.14 Temperatuur-
eenheden, pagina 23.
#T559826; r. AF/ 10382/10382; nl-NL
ingedrukt om de infraroodsensor en de laserwijzerdiode
wordt weergegeven.
.
21