Storing
8.5 Storingsanalyse
Een vergrendeling van de besturingsunit kan alleen wor-
den opgeheven met de reset knop!
Als na drukken op de reset knop (R-toets) de storing blijft aan-
houden, zal met behulp van de storingsanalyse de oorzaak van
de storing achterhaald kunnen worden.
F11
Ten onrechte vlam (vlamsimulatie)
1
Controleer of het gas stroomt in de beveiligings-
afsluiter door een verschildruk (circa 0,9 mbar)
te meten over de smoorklep.
2
Controleer of de beveiligingsafsluiter schakelt
(230 Vac).
3
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de 230 Vac-kabel op beide
spoelen van de beveiligingsafsluiter
- aansluiting van de 230 Vac-kabel op de cen-
trale connector van de schakelkast
- aardedraad naar brander.
4
Controleer de ontsteekpen
F09
Toestel niet in bedrijf na 4 maal starten
F18
Meet de ionisatiestroom tijdens ontsteken
van het toestel met een ionisatiemeter.
Geen vlam met ontsteken
1
Controleer de gasdruk in de toevoerleiding
(20 - 30 mbar) tijdens ontsteken, ook indien an-
dere gastoestellen schakelen.
2
Controleer of het gas stroomt in de beveiligings-
afsluiter door een verschildruk (circa 0,3 mbar)
te meten over de smoorklep tijdens het be-
krachtigen van de beveiligingsafsluiter.
3
Controleer of de beveiligingsafsluiter schakelt
(circa 230 Vac).
4
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de 230 Vac-kabel op de con-
nector X10 van de besturingsunit.
5
Controleer of er ontsteking is op de ontsteek-
pen, eventueel door een losse ontsteekpen te
laten vonken.
6
Controleer de afstand tussen brander en
ontsteekpen: ca. 4,5 mm, maximaal 5 mm.
Hierbij moet de brander/mengkamer worden
gedemonteerd.
7
Controleer de inspuiter op vervuiling.
F09
Wel vlam met ontsteken
F10
1
Controleer de gasdruk in de toevoerleiding
(20 - 30 mbar) tijdens ontsteken en branden,
ook indien andere gastoestellen schakelen.
2
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de ontsteekkabel op de ont-
steekpen en de beveiligingsafsluiter
- aansluiting van de 'massa'-kabel.
3
4
5
6
Tijdens normaal bedrijf van het toestel moet de ionisatie-
stroom hoger dan 5,0 μA zijn.
F30
Storing bij interne controle besturingsunit
F33
1
F34
2
F13
Storing rookgasventilator
F14
Rookgasventilator defect:
1
Breuk in kabelboom:
2
3
F01
Storing temperatuur
F05
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Allure 2e druk mei 2010
Hoofdstuk 8
Controleer het starttoerental van de rookgas-
ventilator. Let ook op het probleemloos rond-
draaien van de rookgasventilator en eventuele
'aanloop-geluiden'
Controleer de afstand tussen brander en ont-
steekpen: circa 4,5 mm, maximaal 5 mm. Hier-
bij moet de brander/mengkamer worden gede-
monteerd.
Controleer de pakking tussen afstandbak en
warmtewisselaar op lekkage.
Controleer de mengkamer, warmtewisselaar,
rookgasverzamelbak en rookgasventilator op
lekkage.
Reset de besturingunit.
Controleer de besturingsunit, eventueel door
een andere aan te sluiten.
Controleer het draaien van de rookgasventila-
tor en sluit eventueel een reserve exemplaar
vrij aan.
Controleer de kabelboom en de stekerverbin-
dingen tussen de rookgasventilator en de be-
sturingsunit.
Voedingsspanning is te laag (minder dan
190 volt)
Controleer of de systeemventilator draait.
Controleer de kabelboom en de stekerverbin-
dingen van de systeemventilator.
Controleer de instellingen: T
den systeemventilator.
Controleer of de temperatuurvoelers werkzaam
het warmer worden van de temperatuurvoeler
Controleer of de temperatuurvoelers juist zijn
aangesloten.
Controleer of de temperatuurvoelers juist zijn
geplaatst, met name de temperatuurvoeler in
het uitblaaskanaal (zie § 5.7.3).
Controleer het gelijktijdig stijgen van de tem-
peratuur in het toestel en in het uitblaaskanaal
tijdens het branden van de toestel.
Controleer de besturingsunit.
, luchthoeveelhe-
set
47