Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Koppelen Meerdere Toestellen 5.7 - Brink Allure Installatievoorschriften

Inhoudsopgave

Advertenties

Hoofdstuk 5
5.7.11 Koppelen meerdere toestellen
Meerdere Allure toestellen (maximaal 4 stuks) kunnen tege-
lijk vanaf 1 modulerende thermostaat aangestuurd worden en
daarbij het volledig modulerende vermogensbereik behouden.
De Brink modulerende eBus klokthermostaat wordt daarbij op
de aansluiting X2-1 en X2-2 op één van de Allure toestellen
aangesloten. Dit Allure toestel fungeert als 'master' en wordt
als zodanig gemarkeerd in het instelprogramma.
Alle toestellen branden bij warmtevraag op hetzelfde percen-
tage van het vermogen en moduleren gelijk op en af.
Ook de instellingen voor koelen en ventileren wordt doorgege-
ven van het 'master' toestel aan de andere Allure 'slave' toe-
stellen.
Het is van belang dat de 'slave' toestellen van hetzelfde toestel
type zijn als het 'master' toestel.
Een Allure B-16 HR(D) kan dus niet samenwerken in ge-
koppelde uitvoering met een B-25 HR(D) of een B-40 HR(D)
en een B-25 HR(D) kan niet samenwerken met een B-16
HR(D) of een B-40 HR(D)!
Communicatie
De communicatie tussen de gekoppelde 'slave' toestellen en
de 'master' loopt via een eBus communicatie protocol. Elk 'sla-
ve' toestel heeft in gekoppelde uitvoering zijn eigen 'adres'. Dit
adres is in te stellen met parameter 30 van het instelprogram-
ma (zie ook hoofdstuk 12 voor overzicht van de parameters).
Het 'master' toestel krijgt adres '0' bij parameter 30 van het
instelprogramma; op display staat dan de meldingtekst +M. Het
toestel 'slave 1' krijgt adres '1'; het toestel 'slave 2' krijgt adres
'2' en het toestel 'slave 3' krijgt adres '3'; op het display staat
dan respect. de de meldingstekst +S1, +S2 of +S3.
Standaard staan alle Allure toestellen, als deze de fabriek ver-
laten, ingesteld op adres '1', dus als 'slave' toestel.
Via het eBus communicatie prototcol worden 'slave' toestellen
met hun betreffende adres automatisch herkend als deze wor-
den aangesloten. Op het uitleesvenster van een 'slave' toe-
stel gaat een punt knipperen in het laatste segment ten teken
dat het betreffende toestel in de koppeling is opgenomen. Het
'master' toestel is te herkennen aan een brandende punt in het
laatste segment van het uitleesvenster.
Als een 'slave' toestel uit de koppeling van het eBus commu-
nicatie protocol valt, bijvoorbeeld door een los contact, krijgt
deze via het 'master' toestel geen signalen meer toegediend
en zal op eigen instellingen gaan draaien. Daarom is het goed
de 'slave' toestellen van dezelfde instellingen te voorzien als
het 'master' toestel, zodat er zo weinig mogelijk recirculatie op
kan treden.
Met het computerprogramma aangesloten op het 'master' toe-
stel is onder het menu 'cascade' te zien welke 'slave' toestellen
in de koppeling zijn opgenomen en wat diverse waarden zijn,
waarop de diverse toestellen werkelijk draaien.
Wijze van koppelen
De te koppelen toestellen worden onderling verbonden via een
2-aderige kabel (of 2 losse draden) die op de 6-polige instal-
lateurs connector X2 in de schakelkast wordt aangesloten; van
26
de uitgang op deze 6-polige connector van de 'master' naar
de ingang van 'slave 1', van de uitgang van 'slave 1' naar de
ingang van 'slave 2' enzovoort.
Let hierbij op de polariteit van de kabels; de nrs. 1 (GND) en 3
(GND) van de 6-polige connector van de aangesloten toestel-
len moeten met elkaar worden doorverbonden en de nrs. 2 (+)
en 4 (+). Wanneer de draden worden omgewisseld zal het
koppelen van de Allure toestellen niet functioneren!
Op de 'master' wordt de eBus modulerende ruimtethermostaat
aangesloten op nr. 1 en nr. 2 van connector X2; let ook hierbij
op de polariteit!
Bepalen van de systeemcurve
Voor het bepalen van de systeemcurve van de gezamenlijke
gekoppelde toestellen kan dit commando voor alle gekoppelde
toestellen gegeven worden op het bedieningspaneel van het
'master' toestel. Door op het 'master' toestel de optie systeem-
curve bepalen te kiezen (zie ook §.7.6) , gaan alle systeemven-
tilatoren van de gekoppelde toestellen tegelijk op een hetzelfde
volume voor het bepalen van de systeemcurve draaien. Hier-
mee wordt voorkomen dat tijdens het bepalen van de systeem-
curve luchtstromen kunnen gaan recirculeren via de toestellen
onderling.
De toestellen in de koppeling worden bij het bepalen van de
systeemcurve om de beurt afgewerkt, te beginnen met het 'sla-
ve' toestel met het hoogste nummer en als laatste het 'master'
toestel. Dit is te volgen op het display van het 'master' toestel
en het uitleesvenster van het 'slave' toestel dat aan de beurt
systeemcurve worden in het geheugen van het betreffende
toestel zelf vastgelegd.
De systeemventilatoren van de diverse gekoppelde toestellen
behouden daarmee hun eigen regeling voor het omschakelen
van 'constant volume' naar 'constante druk'. Het 'master' toe-
stel heeft hierop bij de 'slave' toestellen geen invloed en regelt
alleen zijn eigen systeemventilator van 'constant volume' naar
'constante druk'.
Storingsmelding
Als één van de gekoppelde toestellen in vergrendelende sto-
ring valt, zullen alle gekoppelde toestellen wat warmte- en
koelvraag betreft uitgeschakeld worden (toestellen zullen niet
meer branden of koelen). Via het eBus communicatieprotocol
wordt het storingsnummer 'F 50' doorgegeven aan de ruimte-
thermostaat. Dit storingsnummer 'F 50' wordt op afroep in het
uitleesvenster van de thermostaat getoond. Op het toestel, wat
in vergrendelende storing staat, zal het eigenlijke storingsnum-
mer te zien zijn. Het 'master' toestel geeft ook storingsnummer
'F 50' weer op zijn uitleesvenster als één van de 'slave' toestel-
len in vergrendelende storing staat.
Bij een vergrendelende storing van het 'master' toestel zelf,
zal het corresponderende storingsnummer van deze vergren-
delende storing zelf op het display van het 'master' toestel ge-
nummer tonen.
Allure 2e druk mei 2010
Installeren
-

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave