Stel het zendvermogen van de transmitter in, om deze aan te passen aan de verschillende
zoekradiussen.
De gewenste positie kan nauwkeurig worden bepaald, wanneer u de ontvanger in de handmatige
modus zet en de juiste gevoeligheid selecteert.
5.1.3 Detectie van onderbrekingen in leidingen
WAARSCHUWING:
Het stroomcircuit mag niet stroomvoerend zijn.
Leidingen die niet gebruikt worden moeten, zoals getoond op de afbeelding, op de hulpaarde
worden aangesloten.
Sluit de transmitter aan op een leidingaansluiting en op de hulpaarde.
De overgangsweerstand van een onderbreking in de leiding dient hoger te zijn dan 100 k Ohm.
Let er bij de detectie van onderbrekingen in meeraderige kabels op dat alle overige aders in de
afgeschermde kabel of geleider volgens de voorschriften geaard moet zijn. Dit is noodzakelijk om een
kruiskoppeling van de geleverde signalen (door een capacitieve invloed op de uitgangsklemmen) te
vermeiden.
De detectiediepte voor afgeschermde kabels en geleiders is afwijkend, omdat de aders in de
afgeschermde kabels om elkaar heen gewikkeld zijn.
De op de transmitter aangesloten aarde kan hulpaarde, de aarde van een geaard stopcontact of een
goed functionerende geaarde waterleiding zijn.
Tijdens het detecteren van de leiding vindt op de plaats van onderbreking een abrupte daling van het
bij de ontvanger binnenkomende signaal plaats.
Stel het zendvermogen van de transmitter in, om deze aan te passen aan de verschillende
zoekradiussen.
De gewenste positie kan nauwkeurig worden bepaald, wanneer u de ontvanger in de handmatige
modus zet en de juiste gevoeligheid selecteert.
GEBRUIKSAANWIJZING
Kabeldetector PCE-CL 20
12