Functiebeschrijving
Stroom I
1
Stroom I
2
De instelling van de stroom I
instelmogelijkheid I
2,
laspistoolschakelaar 2 in te drukken. Terwijl de laspistoolschakelaar 2 ingedrukt
wordt gehouden, wordt de waarde van de stroom I
weergegeven en kan door draaien aan de draaiknop worden veranderd.
6.1.7
Automatisch pulsen
Het TIG-lassen met pulsfunctie kan in principe in twee varianten worden
onderverdeeld:
1. Tijdpulsen
2. Hyperpulsen met pulsfrequenties van 10 Hz tot 17,5 kHz
Bij pulslassen wordt tijdens het lassen zelfstandig omgeschakeld tussen de
stroom I
en I
. Het omschakelen vindt automatisch plaats aan de hand van de
1
2
ingestelde pulstijden t1 en t2.
De stroom I
en I
kan vrij worden ingesteld zodat in afwijking van de weergave
1
2
Afb.15 alternatief I
een hogere pulsstroom kan ontstaan.
2
I
-pulstijd t
1
1
Afb.15 Pulsen I
, I
1
2
Tijdens het lassen kan door indrukken van de laspistoolschakelaar 2 het pulsen
in- en uitgeschakeld worden.
Wanneer de laspistoolschakelaar 2 bij een pulserende lasstroom wordt
ingedrukt, wordt het pulsen uitgeschakeld en met de lasstroom I
Het is op deze manier bv. mogelijk om de lagere lasstroom I
totdat een nieuwe lasdraad wordt genomen en het lassen door indrukken van de
laspistoolschakelaar 2 met pulserende lasstroom wordt voortgezet.
Conventioneel pulsen: Pulsen met pulstijden van 0,1 tot 5,0 seconden
De instellingen bij I
-pulstijd t
1
I
tot het omschakelen naar de andere stroom actief moet zijn. Op de digitale
2
display wordt steeds de momenteel gebruikte lasstroom weergegeven.
De tijden en de lasstroomsterkten moeten zo worden afgestemd dat het
materiaal tijdens de fase van de hoge stroomsterkte wordt gesmolten en tijdens
de fase met lage stroomsterkte weer stolt. Bij TIG-pulslassen is het smeltbad
onder moeilijke omstandigheden (in het bijzonder in gedwongen posities en bij
het overbruggen van grote openingen) en bij het lassen van dun plaatmateriaal
beter te beheersen dan bij een constante lasstroom.
Hoogfrequent pulsen: met een pulsfrequentie van 10 Hz tot 17,5 kHz
Het verloop van de lasstroom komt overeen met conventioneel pulsen. De
intervallen waarin de resp. stroom I
lang. Omdat deze perioden zeer kort zijn, is de aanduiding met pulsfrequentie
zinvol en gebruikelijk.
Voor de omrekening van de pulsfrequentie naar de resp. pulstijden t
gelden de volgende relaties:
Totale pulstijd
= I
-pulstijd t
1
gebeurt door het activeren van de
2
of zeer snel en eenvoudig door voor het lassen
met pulstijden van 0,1 tot 5,0 seconden
I
-pulstijd t
2
en I
-pulstijd t
bepalen hoelang de stroom I
1
2
2
en I
actief worden, zijn echter altijd even
1
2
+ I
-pulstijd t
1
2
2
op de digitale display
2
2
Tijd
verder gelast.
2
zolang te gebruik
2
= 1 / pulsfrequentie
resp.
1
en t
1
2
33