• wanneer u zich in de buurt van randen bevindt of op verhoogde
oppervlakken
• wanneer u rijdt op zachte of ongelijke oppervlakken; zoals gras, gravel,
zand, ijs of sneeuw
• bij het rijden van een gebied met hoge tractie (bijv. een trottoir) naar een
gebied met lage tractie (bijv. gras)
• bij het draaien van de rolstoel
• wanneer u zich in smalle of besloten ruimtes bevindt
• wanneer u op oppervlakken rijdt die ribbels hebben waardoor de rolstoel
in een andere richting kan gaan bewegen.
Als u over een obstakel rijdt, moet u er altijd direct overheen gaan. U kunt
over obstakels rijden tot 100 mm (4"). Als u over hoge obstakels rijdt, bestaat
er een groter risico op kantelen en op schade aan de rolstoel. Als er een
autovergrendeling is geïnstalleerd op de rolstoel, is dit van invloed op de
afstand tot de grond.
Kruis geen obstakels onder een hoek
Bij het afdalen van een helling moeten extra voorzorgsmaatregelen worden
getroffen. Selecteer de laagste maximumsnelheid en ga voorzichtig te werk.
Door een helling af te rijden, kan het zwaartepunt naar voren bewegen. Laat
de joystick los als de rolstoel sneller rijdt dan u wilt. Hierdoor stopt de rolstoel
en kunt u weer langzaam dalen. Vermijd het plotseling stoppen en starten. Let
erop dat de afstand die nodig is om te stoppen zal toenemen wanneer u
bergafwaarts rijdt.
Gebruik van de rolstoel - 27