3
Kadreer een foto, stel scherp en maak de foto.
De camera varieert de belichting en/of flitsniveau
beeld voor beeld, overeenkomstig het geselecteerde
bracketingprogramma. Wijzigingen aan de belichting worden
toegevoegd aan de wijzigingen die zijn aangebracht met
belichtingscorrectie (zie pagina 143).
Terwijl bracketing in werking is, wordt een aanduiding voor de
voortgang van bracketing in de zoeker en het bedieningspaneel
weergegeven. Na elke opname verdwijnt een deel van de
aanduiding.
Aant. opnamen: 3; stapgrootte: 0,7
❚❚ Bracketing annuleren
Om bracketing te annuleren, druk op de BKT-knop en draai aan de
hoofdinstelschijf totdat het aantal opnamen in de bracketingreeks
nul is (r) en M niet langer wordt weergegeven. Het laatst
geactiveerde programma wordt hersteld wanneer bracketing de
volgende keer wordt geactiveerd. Bracketing kan ook worden
geannuleerd door een reset met twee knoppen (0 230) uit te
voeren, maar in dit geval wordt het bracketingprogramma niet
hersteld wanneer bracketing de volgende keer wordt geactiveerd.
A
Zie ook
Zie Persoonlijke instelling b2 (Stapgrootte inst. belichting, 0 294) voor
informatie over het kiezen van de stapgrootte voor de belichtingsstappen.
Zie Persoonlijke instelling e7 (Bracketingvolgorde, 0 301) voor
informatie over het kiezen van de volgorde waarin bracketing wordt
uitgevoerd. Zie Persoonlijke instelling f1 (Aangepaste knoptoewijzing) >
BKT-knop + y (0 301) voor informatie over het kiezen van de functie van
de BKT-knop.
Weergave na eerste opname
149