Bediening
3 Bediening
3.1 Inbedrijfname
Belangrijk!
Bij het vullen van de installatie moet erop
worden gelet, dat de smoring (1.1) zich in
de geopende stand bevindt.
Alle ventiel aan de verbruikerszijde moe-
ten zijn geopend. Afsluitventielen, bij
voorkeur beginnend bij de retourleiding,
langzaam openen.
Bij ventielen vanaf DN 125 moet de
balgbehuizing via de plug aan de zij-
kant (8) worden ontlucht.
Wanneer in de stuurleidingen naaldsmoor-
ventielen zijn ingebouwd, dan moeten deze
voor de inbedrijfname zijn geopend.
Expansievaten moeten voor de inbedrijfna-
me met het medium worden gevuld.
Bij een druktest van de installatie met inge-
bouwde regelaar moet worden gewaar-
borgd, dat de testdruk niet hoger wordt dan
1,5 maal de nom. druk.
De maximaal toelaatbare druk in de aan-
drijving (ca. 1,5 x setpoint-eindwaarde)
mag niet worden overschreden. Daarvoor
de stuurleidingen onderbreken, zodat de
membraanaandrijving van de regelaar
door de testdruk niet beschadigd kan ra-
ken.
8
EB 3017 NL
3.2 Setpoint-instelling
3.2.1 Volumestroom
Belangrijk!
Voor de instelling van de volumestroom
moet eerst het setpoint van de verschildruk
(resp. druk) op de maximale waarde wor-
den ingesteld. Daarvoor de veer (16) op de
moer (17) door rechtsom draaien spannen.
Vanuit de installatie moeten alle afnemers
zijn geopend en indien aanwezig moet de
bypassleiding worden gesloten. Daardoor
wordt gewaarborgd, dat de maximale volu-
mestroom wordt bereikt, zonder dat een te
hoge aanwezige verschildruk (druk) het ven-
tiel kan sluiten. Door het verstellen van de
smoring (1.1) wordt de gewenste volu-
mestroom rekening houdend met de aanwij-
zing van de volumemeter op de warmteme-
ter ingesteld.
Belangrijk: bij de instelling moet altijd wor-
den uitgegaan van een gesloten smoring.
Door rechtsom te draaien sluit de smo-
ring en neemt de volumestroom af.
Door linksom te draaien opent de smo-
ring en neemt de volumestroom toe.
De hierna genoemde insteldiagrammen
moeten ook voor het instellen worden ge-
bruikt. Let daarbij op de werkdrukeindwaar-
de van 0,2 bar of 0,5 bar (figuur 4 en 5)
dei wordt bepaald door de in de aandrij-
ving ingebouwde veer (veren).
Kap (1.3) afschroeven, contramoer (1.2)
losdraaien en smoorschroef tot aan de
aanslag naar rechts draaien.