Voor het begin van een rit op de openbare weg moeten de
volgende veiligheidsmaatregelen worden genomen:
5.2.3.1 Meevoeren van een bak
(1) Laat de shovelarm zakken tot het laagste punt van de
shovelarm resp. de bak zich tenminste 30 cm boven de
rijweg bevindt (5-4).
(2) Beide kogelblokkranen(1-2/1 en 1-2/2) sluiten.
ATTENTIE
De hendels van de kogelkranen staan in gesloten
toestand dwars t.o.v. de doorstroomrichting.
Daardoor wordt een onbedoeld naar beneden
zakken van de shovelarm en een onbedoeld in- of
uitkiepen van de bak tijdens het rijden verhinderd.
(3) Blokkeer het zwenkmechanisme door de blokkeer-
spie (1-3/pijl) in de zwenkblokkering (1-4/pijl) te leggen en
met opsluitpen te beveiligen.
(4) Het scherpe gedeelte en de tanden van de bak met
bakbeveiliging (5-4/pijl) afdekken.
(5) Stekker van de bakbeveiliging in de contactdoos
steken (5-5/pijl).
(6) Verlichting controleren.
(7) Beide portieren sluiten.
(8) Veiligheidsgordel omdoen.
(9) Omschakelhendel voor besturing in stand „Achter-
wielbesturing" zetten (4-6/4).
GEVAAR
De werkschijnwerpers (4-8/17) moeten uitge-
schakeld zijn.
(10) Parkeerrem (4-7/4) lossen.
(11) Versnelling „2" (4-7/1) inschakelen.
(12) Rijrichting (4-7/3) kiezen.
(13) Gaspedaal (4-5/2) bedienen.
GEVAAR
Het veranderen van rijrichting mag niet tijdens het
rijden plaatsvinden, om andere weggebruikers
niet in gevaar te brengen.
5.2.4
Werken met de machine
GEVAAR
Bij werkzaamheden met de zwenklader altijd de
veiligheidsgordel omdoen.
In de regel worden alle werkzaamheden in versnelling „2"
(4-7/1) uitgevoerd.
Voor bijzondere werkzaamheden, die een fijnere regulering
van de snelheid vereisen resp. die een hoog motortoerental
bij geringe rijsnelheid verlangen, kan versnelling „1" worden
ingeschakeld, om zo de rijsnelheid naar boven te begrenzen.
S160/S161/S165/Z162
Afbeelding 5-4
Afbeelding 5-5
Bediening
5-5
5