4.7
Hefinrichtingsvering
Bij het verrijden van de machine over een grotere afstand,
vooral met gevulde shovel, is het doelmatig, de hef-
inrichtingsvering (4-8/9) in te schakelen, om het
„opspringen" van de machine te verminderen. Dit is
belangrijker naarmate het terrein ongelijker is en de
snelheid hoger.
ATTENTIE
-
De hefinrichtingsvering mag alleen worden
bediend voor het verrijden van de machine,
echter niet bij het werken.
-
Bij functioneren van de hefinrichtingsvering
is de buisbreukbeveiliging buiten bedrijf.
-
Bij aangebouwd palletvorkbord of aange-
bouwde lasthaak mag de hefinrichtingsvering
niet worden bediend.
AANWIJZING
-
Het inschakelen van de hefinrichtingsvering
gebeurt met een tiptoets (4-8/9).
-
Als de startschakelaar (4-8/13) in de „0"-
stand gedraaid wordt, is de hefinrichtings-
vering automatisch buiten dienst en moet
indien nodig opnieuw worden ingeschakeld.
4.8
Buisbreukbeveiliging (SA)
Aan de hefcilinders en aan de kiepcilinder is aan de
bodemzijde een buisbreukbeveiligingsventiel ingebouwd.
Bij buis- en/of slangbreuk in de hef- en/of kiepinstallatie
worden de bewegingen van de shovelarm of die van het
kiepstangenstelsel geblokkeerd tot de schade is verholpen.
ATTENTIE
Bij het functioneren van de hefinrichtingsvering
is de buisbreukbeveiliging buiten bedrijf.
4.9
Verwisselen van een wiel
GEVAAR
Als de verwisseling op de openbare weg moet
plaatsvinden, moet eerst het gevarengebied
worden beveiligd.
(1) Machine op stevige ondergrond zetten.
(2) Rijschakelaar (4-7/3) in „0"-stand zetten.
(3) Parkeerrem (4-7/4) aantrekken.
(4) Bij verwisseling aan de vooras:
- Shovelarm omhoogbrengen en mechanisch
ondersteunen [bv. door plaatsen van de shovelarmsteun
(speciale uitvoering) (1-1/pijl)] en shovelarm tot op de
shovelarmsteun laten zakken.
- Zwenksysteem blokkeren. Hiertoe blokkeerspie (1-3/
pijl) uit houder nemen, in zwenkblokkering (1-4/pijl)
plaatsen en met opsluitpen beveiligen.
(4) Bij verwisseling aan de achteras:
Aanbouwapparaat op de grond leggen.
S160/S161/S165/Z162
Beschrijving
4
4-5