Inbedrijfstelling
Controle van veiligheidsrelevante componenten
Controle op gasdichtheid
Toestel uit bedrijf nemen
1
3
4
6
28
Controle van veiligheidsrelevante
componenten
De functionaliteit van alle veiligheids-
relevante componenten dient te worden
gecontroleerd. Betreffende componen-
ten op een standaard toestel zijn de
aanvoervoeler, waterstromings-
schakelaar, minimum gasdruk-
schakelaar en ionisatie-electrode.
Aanvoervoeler (1)
Verwijder de stekker van de
2
aanvoervoeler terwijl de ketel is
ingeschakeld. Dit dient te resulteren in
een storing met nummer 12.
Terugplaatsen van de stekker leidt tot
automatisch resetten van de storing
door de regelaar, de ketel begint bij
warmtevraag aan de startprocedure.
Waterstromingsschakelaar (2)
Sluit de afsluiter (langzaam!) in de
aanvoer van het toestel terwijl het
toestel in bedrijf is op minimumlast.
Wanneer de afsluiter bijna gesloten is
en de waterstroming niet meer
5
toereikend is, zal de waterstromings-
schakelaar het toestel vergrendelen en
zal in het display een storing met
nummer 40 verschijnen. Open nu de
afsluiter, een handmatige reset is
vereist om de storing ongedaan te
maken.
Minimum gasdrukschakelaar (4)
Sluit de gaskraan terwijl het toestel in
standby positie (
zaam de meetnippel op de gasklep (3),
meet tegelijkertijd de gasdruk op de
meetnippel van de gasdrukschakelaar
(5). In het display van de regelaar
verschijnt een storing met nummer 2
zodra de gasdruk onder de op de
schakelaar ingestelde waarde is
gekomen. Controleer het schakelpunt
van de schakelaar op de drukmeter
zodra de storing in het display
verschijnt. Vergeet niet alle
7
) staat. Open lang-
K
Ionisatie-electrode (6)
Verwijder de stekker van de ionisatie-
electrode terwijl het toestel in bedrijf is,
dit resulteert in een storing met
nummer 5. Het toestel zal proberen
te herstarten. Wanneer stekker van de
ionisatie-electrode nog steeds is
verwijderd, zal de herstart resulteren in
een storing met nummer 4. Wanneer
de stekker is teruggeplaatst, zal de
ketel succesvol herstarten.
De ionisatiestroom kan worden
gemeten door een multimeter
(ingesteld op µA ) aan te sluiten tussen
de ionisatie-electrode en de stekker. De
ionisatiestroom dient altijd hoger te zijn
dan 1.2 µA, in normale condities zal de
ionisatiestroom minimaal 6 µA
bedragen.
Controle op gasdichtheid
Controleer na inbedrijfname alle
aansluitingen op gasdichtheid, gebruik
hiervoor gaslek spray of geschikte
electronische meetapparatuur. Te met-
en aansluitingen zijn:
Meetnippels;
Toestelaansluitingen;
Aansluitingen gas/luchtmengsysteem,
Toestel uit bedrijf nemen
Wanneer het toestel voor langere
periode buiten gebruik gesteld wordt,
dient het toestel middels volgende
procedure uitgeschakeld te worden:
Schakel het toestel in standby positie
(K);
Schakel het toestel uit met de aan/uit
schakelaar op het bedieningspaneel
(7);
Maak het toestel spanningsloos via
de hoofdschakelaar in de ketelruimte;
Sluit de gaskraan.