• Verbind de signaalleiding via de snelkoppeling met de niveausensor. Draai deze aansluiting volledig in de koppeling
(beschermklasse IP67).
• Open de regelkraan op de koppeleenheid tussen het vat (basisvat, tussenvat) en de regelmodule.
Afb. FM.034.V01.15
6.3
Bijvulaansluiting
Te bijvulaansluiting moet worden aangesloten op de regeleenheid. Voor veilig bijvullen is een gemiddelde toevoerdruk van ca. 4-6
bar (max. 8 bar) vereist. Hoge toevoerdrukken kunnen een voorziening die waterslag tegengaat nodig maken (reducierventiel).
Bijlage 1 toont het installatieschema en een voorbeeldinstallatie.
Terugstroom-
beveiliging
Houd de volgende specificaties in acht bij het vullen en in bedrijf stellen van de drukexpansie-automaat:
Afb. FM.035.V01.15
• Monteer de toevoer van de bijvulslang met een afsluitkraan (zoals meegeleverd).
• Voorkom trekspanningen in de slang, buigstralen kleiner dan 50 mm en knikken in de slang.
• Indien het bijvullen via het waterleidingnet gebeurt, moet een voorziening die terugstromen van het water tegengaat met een
filter in serie worden aangesloten conform EN 806-4/EN 1717. Monteer deze eenheid horizontaal, en breng een afsluitkraan
vóór deze eenheid aan (tip: reinig het filter regelmatig en vervang filters indien nodig).
Let op: Sluit de afsluitkraan van de bijvulaansluiting..
6.4
Afvoer/ rioolaansluiting
Om het water veilig af te voeren, moet er aan het veiligheidsventiel (Pos. 3.16), de terugstroombeveiliging (accessoire,
bijvulaansluiting) en de atmosferische-drukvereffeningspoort (Pos.1.3) een rioolaansluiting vlakbij de locatie van de Flamcomat zijn.
• Breng een afvoertrechter en een afvoerleiding bij de terugstroombeveiliging aan.
• W anneer een afvoer wordt aangesloten op het veiligheidsventiel moet deze atmosferisch worden uitgevoerd.
6.5
Systeemaansluiting
De systeemaansluiting moet met het verwarmings- of koelsysteem worden verbonden.
Bijlage 1 toont het installatieschema en een voorbeeldinstallatie.
Houd de volgende aanwijzingen in acht bij het vullen en in bedrijf stellen van de drukexpansie-automaat:
Regelkraan
• De verbinding moet bij voorkeur in de retourleiding van het verwarmingssysteem worden aangebracht. Houd er rekening mee
Afb. FM.036.V01.15
dat een temperatuur aan de systeemverbinding van meer dan 70°C (...80 °C) de toegestane pomp-en membraan belasting
overschrijdt en mogelijk tot schade aan componenten kan leiden. (Volledige isolatie van de expansieleiding kan tot grotere
temperatuurbelasting aan de regeleenheid en het membraan leiden).
• De automaat moet direct met de warmtebron in verbinding staan. Zorg dat daar geen dynamische drukvariaties optreden door
pompen, filters, kleppen of andere systeemcomponenten.
• De stromingsrichting bepaalt hoe u de expansieleidingen moet monteren. Gebruik bij het monteren van expansieleidingen
aan de retour langer dan 5 meter, leidingen met tenminste één nominale diameter groter dan die van de pompmodule.
Voorkom extra belasting van de systeemaansluiting van de regeleenheid (bijv. als gevolg van warmte-uitzetting,
stromingsschommelingen, dood gewicht).
• Uitrusting met aanvoertemperaturen > 100°C moet van een minimum-drukbegrenzer in de expansieleiding worden voorzien
(drukontlastrip, ventielafvoerleiding). Bijlage 1 toont de locatie. In toepassingen overeenkomstig DIN EN12828:2003 (D) wordt
deze begrenzer uitsluitend gebruikt indien het drukhoudapparaat geen automatisch bijvulsysteem heeft.
Houd rekening met de aanduidingen 'pomp' en 'ventiel' op de
aansluitingen en gebruik de juiste koppeling van de pompmodule
(ventiel) naar de pomp (ventiel) op de vataansluiting.
Verwissel deze aansluitingen niet en monteer de vataansluitflens
zodanig dat de leidingen parallel aan elkaar gemonteerd kunnen
worden. Gebruik de meegeleverde vlakdichtende afdichtingen.
NLD
103