2.
Plaats de pompslang (A) via één van de
poorten.
3.
Laat de motor draaien, zodat de rotor de slang
in het pomphuis trekt. Stop de aandrijving als de
slang aan beide zijden even ver uit het
pomphuis steekt.
WAARSCHUWING
Tijdens het langzaam draaien van de aan-
drijfmotor:
-
-
4.
Controleer de manchetten (A) op vervorming of
beschadiging en vervang ze indien nodig.
5.
Controleer
beschadigingen en vervang ze indien nodig.
6.
Monteer eerst de inlaatpoort.
Schuif de manchet (D) over de slang. Schuif de
beugel (A) en de slangklem (B) samen over de
slang. Lijn de gaten in de beugel met de gaten
aan de voorzijde van de poort uit. Plaats de
twee bouten (C) en draai ze aan. Doe dit met
het juiste aanhaalmoment. Zie § 11.1.6.
Ga niet voor de pomppoorten
staan.
Probeer de slang niet met de hand
te leiden.
de
slangklemmen
(B)
op
A
B
ONDERHOUD
A
B
A
C
B
A
D
C
43