BESCHRIJVING
4.3
Werking van de pomp
Het hart van de pompkop wordt gevormd door een
A
B
D
E
C
speciaal geconstrueerde pompslang (A) die tegen de
binnenkant van het pomphuis (B) ligt. De uiteinden van
de slang worden op de zuig- en persleiding (C)
aangesloten. In het midden van de pompkop bevindt
zich een gelagerde rotor (D) waarop twee integrale,
tegenover elkaar liggende persschoenen (E) zijn
bevestigd. Deze draait rechtsom.
In fase 1 perst de onderste schoen door de draaiende
beweging van de rotor de pompslang samen, waardoor
vloeistof in de slang wordt verplaatst. Zodra de schoen
is gepasseerd, herstelt de oorspronkelijke vorm van de
pompslang zich ten gevolge van de mechanische
eigenschappen van het materiaal en wordt vloeistof de
slang in getrokken.
In fase 2 wordt de vloeistof als gevolg van de (continu)
draaiende beweging van de rotor door de slang
getrokken .
In fase 3 drukt de tweede integrale persschoen de
pompslang in. Door de continu draaiende beweging van
de rotor wordt nieuwe vloeistof aangezogen en drukt de
schoen de eerder naar binnen getrokken vloeistof naar
buiten. Op het moment dat de eerste schoen de
pompslang verlaat, heeft de tweede schoen de
pompslang reeds afgesloten. Dit voorkomt dat de
vloeistof
terugstroomt.
Deze
wijze
van
vloeistofverplaatsing wordt wel het 'verdringerprincipe'
genoemd.
18