Imaging gebruikt hogere ontvangen frequenties om onduidelijkheid en artefacten te
verminderen en resolutie op het 2D-beeld te verbeteren. Als de gekwalificeerde gebruiker van
het ultrasone systeem de aard van de gebruikte beeldvormingsmodus begrijpt, kan het
ALARA-principe beter worden toegepast.
Passend gebruik van ultrageluid betekent het beperken van blootstelling van de patiënt tot het
laagste ultrasone vermogen gedurende de kortst mogelijke tijd die nodig is om geaccepteerde
diagnostische resultaten te verkrijgen. Beslissingen die passend gebruik ondersteunen, zijn
gebaseerd op het type patiënt, het onderzoekstype, de geschiedenis van de patiënt, het gemak
of de moeilijkheid van het verkrijgen van diagnostisch nuttige informatie en mogelijk
plaatselijke verhitting van de patiënt wegens de oppervlaktetemperatuur van de transducer.
Het systeem is zodanig ontworpen dat de temperatuur van het oppervlak van de transducer
de limieten die in sectie 42 van EN 60601-2-37: Bijzondere eis voor de veiligheid van
ultrasonische medische diagnostische en bewakingsapparatuur worden vermeld, niet
overschrijdt. Zie
het hulpmiddel slecht functioneert, zijn er redundante bedieningselementen die het vermogen
van de transducer begrenzen. Dit wordt bereikt door een elektrisch ontwerp waarmee zowel
de stroom als de spanning van de voeding naar de transducer worden beperkt.
De echografist gebruikt de systeembedieningselementen om de beeldkwaliteit af te stellen en
het ultrasone vermogen te beperken. De systeembedieningselementen zijn onderverdeeld in
drie categorieën met betrekking tot vermogen: bedieningselementen die het vermogen direct
beïnvloeden, bedieningselementen die het vermogen indirect beïnvloeden en
ontvangerbedieningselementen.
Directe bedieningselementen
Voor alle beeldvormingsmodi wordt de temporaalgemiddelde spatiële-piekintensiteit (ISPTA)
van 720 mW/cm
kunnen de mechanische index (MI) en thermische index (TI) waarden groter dan 1,0
overschrijden. U kunt de MI- en TI-waarden bewaken en de bedieningselementen aanpassen
om deze waarden te verminderen. Zie
pagina 63. Een manier om te voldoen aan het ALARA-principe is de MI- of TI-waarden
instellen op een lage indexwaarde en vervolgens dit niveau aan te passen totdat een beeld of
Doppler-modus wordt verkregen waarmee u tevreden bent. Raadpleeg BS EN 60601-2-37:2008:
bijlage HH voor meer informatie over MI en TI.
Indirecte bedieningselementen
De bedieningselementen die vermogen indirect beïnvloeden zijn bedieningselementen
waarmee de beeldvormingsmodus, stilzetten en diepte worden geregeld. De
beeldvormingsmodus bepaalt de aard van de ultrasoonbundel. Weefselverzwakking houdt
direct verband met de transducerfrequentie. Hoe hoger de PRF (pulsherhalingsfrequentie), hoe
meer pulsen er gedurende een periode worden afgegeven.
62
ALARA-principe
ʹStijging van de oppervlaktetemperatuur van de transducerʹ
2
niet overschreden. Bij sommige transducers in sommige beeldvormingsmodi
ʹRichtlijnen voor het verminderen van MI en TIʹ
op pagina 67. Als
op