a. De veldsterkte van vaste zenders, zoals basisstations voor (mobiele/draadloze) radiotelefoons en
landmobiele radio's, amateurradio's, AM- en FM-radio-uitzendingen en tv-uitzendingen, kan theoretisch
niet nauwkeurig worden voorspeld. Voor het vaststellen van de elektromagnetische omgeving door vaste
RF-zenders dient een elektromagnetisch locatieonderzoek te worden overwogen. Wanneer op de
gebruikslocatie van het SonoSite ultrasone systeem de gemeten veldsterkte het bovenvermelde van
toepassing zijnde radiofrequente compliantieniveau overschrijdt, dient te worden gecontroleerd of het
SonoSite ultrasone systeem normaal werkt. Bij constatering van afwijkende prestaties kunnen aanvullende
maatregelen nodig zijn zoals het verdraaien of verplaatsen van het SonoSite ultrasone systeem
b. Binnen het frequentiebereik van 150 kHz tot 80 MHz moet de veldsterkte minder zijn dan 3 V/m.
ALARA-principe
ALARA is de richtlijn voor het gebruik van diagnostisch ultrageluid. Echografisten en andere
gekwalificeerde gebruikers van het ultrasone systeem bepalen met behulp van gezond
verstand en inzicht de blootstelling die ʹzo laag als redelijkerwijs mogelijk isʹ. Er is geen set met
regels om voor elke situatie de juiste blootstelling te bepalen. De gekwalificeerde gebruiker van
ultrageluid bepaalt de meest geschikte manier om blootstelling laag te houden en biologische
effecten tot een minimum te beperken, terwijl een diagnostisch onderzoek wordt verkregen.
Er is grondige kennis vereist van de beeldvormingsmodi, de mogelijkheden van de transducer,
de instelling van het systeem en de scantechniek. De beeldvormingsmodus bepaalt de aard van
de ultrasoonbundel. Een stationaire straal leidt tot meer geconcentreerde blootstelling dan een
gescande bundel, waarbij blootstelling meer over het oppervlak wordt verdeeld. De
mogelijkheden van de transducer zijn afhankelijk van de frequentie, doordringing, resolutie en
het gezichtsveld. De standaardsysteemvoorinstellingen worden bij het begin van elke nieuwe
patiënt opnieuw ingesteld. De systeeminstellingen tijdens het onderzoek worden bepaald door
de scantechniek van de gekwalificeerde gebruiker van het ultrasone systeem in combinatie met
de variabiliteit van patiënten.
Tot de variabelen die bepalen hoe de gekwalificeerde gebruiker van het ultrasone systeem het
ALARA-principe toepast, behoren de lichaamsgrootte van de patiënt, de locatie van het bot ten
opzichte van het brandpunt, de verzwakking in het lichaam en de blootstellingstijd aan
ultrageluid. Met name de blootstellingstijd is een nuttige variabele omdat de gekwalificeerde
gebruiker van het ultrasone systeem deze kan controleren. De mogelijkheid om de blootstelling
in de loop van de tijd te beperken, ondersteunt het ALARA-principe.
ALARA-principe toepassen
De beeldvormingsmodus van het systeem, die door de gebruiker van het ultrasone systeem
wordt geselecteerd, wordt bepaald door de vereiste diagnostische informatie.
2D-beeldvorming levert anatomische informatie; CPD-beeldvorming biedt informatie over de
energie of amplitudesterkte van het Doppler-signaal in de loop van de tijd op een bepaalde
anatomische locatie en wordt gebruikt om de aanwezigheid van bloedstroom te detecteren;
kleurenbeeldvorming levert informatie over de energie of amplitudesterkte van het
Doppler-signaal in de loop van de tijd op een bepaalde anatomische locatie en wordt gebruikt
om de aanwezigheid, snelheid en richting van bloedstroom te detecteren; Tissue Harmonic
Hoofdstuk 6: Veiligheid
61