Algemeen
Ongemengd radiatorcircuit zonder buffervat
Om de warmtepomp- en ontdooifunctie te waarborgen, moeten mini-
maal 4 radiatoren met elk minimaal 500 W vermogen aanwezig zijn. Let
erop dat de thermostaatkranen van deze radiatoren volledig zijn ge-
opend. Wanneer aan deze voorwaarde binnen een woonzone kan wor-
den voldaan, wordt een kamerthermostaat voor deze referentieruimte
geadviseerd, zodat met de gemeten kamertemperatuur bij de bereke-
ning van de aanvoertemperatuur rekening kan worden gehouden. Onder
bepaalde omstandigheden kan de elektrische bijverwarming worden in-
geschakeld, om een volledige ontdooifunctie te waarborgen. Dit is af-
hankelijk van het beschikbare radiatoroppervlak.
CV-installatie met 1 ongemengd cv-circuit en 1 gemengd cv-circuit
zonder buffervat
Om de warmtepomp- en ontdooifunctie te waarborgen, moet de onge-
mengde groep minimaal 4 radiatoren met elk minimaal 500 W vermogen
bevatten. Let erop dat de thermostaatkranen van deze radiatoren volle-
dig zijn geopend. Onder bepaalde omstandigheden kan de elektrische
bijverwarming worden ingeschakeld, om een volledige ontdooifunctie te
waarborgen. Dit is afhankelijk van het beschikbare radiatoroppervlak.
Bijzonderheden
Wanneer beide cv-groepen verschillende bedrijfstijden hebben, dan
moet elke cv-groep afzonderlijk de warmtepompfunctie kunnen waar-
borgen. Let erop, dat minimaal 4 radiatorventielen van de ongemengde
cv-groep volledig zijn geopend en voor de gemengde cv-groep (vloer)
2
minimaal 22 m
vloeroppervlak ter beschikking staat. In dit geval wor-
den in de referentieruimten van beide cv-groepen kamerthermostaten
geadviseerd, zodat met de gemeten kamertemperatuur bij de bereke-
ning van de aanvoertemperatuur rekening kan worden gehouden. Onder
bepaalde omstandigheden kan de elektrische bijverwarming worden in-
geschakeld, om een volledige ontdooifunctie te waarborgen. Wanneer
beide cv-groepen identieke bedrijfstijden hebben, heeft de gemengde
cv-groep geen minimaal oppervlak nodig, omdat met de 4 constant
doorstroomde radiatoren de warmtepompfunctie wordt gewaarborgd.
Een kamerthermostaat wordt in de zone van de geopende radiatoren ge-
adviseerd, zodat de warmtepomp de aanvoertemperatuur automatisch
aanpast.
Alleen gemengde cv-groepen (geldt ook voor cv-groep met ventila-
torconvector)
Om te waarborgen, dat voldoende energie voor de ontdooifunctie be-
schikbaar is, is een buffervat met minimaal 50 liter nodig. Daarvoor is
dan een extra cv-pomp nodig.
3.4
Typeplaat
Het typeplaatje van de binnenunit bevindt zich boven op de mantel van
het toestel.
3.5
Transport en opslag
De binnenunit moet altijd rechtop worden getransporteerd en opgesla-
gen. Deze kan indien nodig tijdelijk worden gekanteld.
De binnenunit niet bij temperaturen onder – 10 °C transporteren of op-
slaan.
3.6
Opstellen van de binnenunit
• Binnenunit in huis opstellen. De leidinginstallatie tussen buitenunit
en binnenunit moet zo kort mogelijk zijn. Gebruik geïsoleerde leidin-
gen ( hoofdstuk 7.15).
• Uit het overstortventiel ontsnappend water weg van de binnenunit
leiden naar een vorstvrije afvoer.
• De opstellingsruimte moet een afvoer hebben.
3.7
Voor de installatie te controleren
▶ Controleer of alle leidingaansluitingen intact zijn en tijdens transport
niet zijn losgeraakt.
EnviLine A/W Split T/TS • 6 720 816 444 (2015/06)
▶ Voor de inbedrijfstelling van de binnenunit de cv-installatie en de
eventueel aanwezige boiler vullen en ontluchten.
▶ Zwakstroomleidingen moeten met een minimale afstand van 100
mm tot sterkstroomleidingen worden gelegd.
Voor installatiewerkzaamheden de mantel van de binnenunit verwijde-
ren ( pagina 19).
3.8
Werkingsprincipe
De functie is gebaseerd op een vraaggestuurde regeling van het com-
pressorvermogen met bijschakelen van de geïntegreerde bijverwarming
via de binnenunit. De bedieningseenheid HMC300 stuurt de buitenunit
en de binnenunit aan conform de ingestelde stooklijn.
Wanneer de buitenunit de warmtevraag van het huis niet alleen kan af-
dekken, start de binnenunit automatisch de elektrische bijverwarming,
die samen met de buitenunit de gewenste temperatuur in het huis gene-
reert.
De warmwatervoorziening heeft voorrang en wordt via de sensor TW1 in
de boiler geregeld. Tijdens de opwarmfase van de boiler wordt het cv-
bedrijf van de cv-installatie tijdelijk via een geïntegreerde 3-wegklep uit-
geschakeld. Na het opwarmen van de boiler wordt het cv-bedrijf via de
buitenunit voortgezet.
CV- en warmwaterbedrijf bij uitgeschakelde buitenunit
Bij buitentemperaturen onder –20 °C (instelbaar) wordt de buitenunit
automatisch uitgeschakeld en kan geen warmte produceren. In dit geval
neemt de bijverwarming van de binnenunit het cv- en warmwaterbedrijf
over.
3
5