7
Installatie
7.13
Circulatiepomp voor cv-installatie (PC1)
OPMERKING: Materiële schade door vervorming!
De aansluitleiding van de pomp op de inlaatcombinatie
kan vervormen als deze gedurende lange tijd aan een
hoge belasting wordt blootgesteld.
▶ Geschikte ophanginrichtingen voor verwarmingslei-
dingen en pomp gebruiken om de aansluiting op de
inlaatcombinatie te ontlasten.
Het systeem is bedoeld voor bedrijf zonder PC1. Deze
opmerkingen gelden uitsluitend als PC1 is geïnstalleerd.
Als PC1 geïnstalleerd is, moet deze altijd op de installa-
tieprintplaat HC100 van de binnenunit worden aange-
sloten (zie elektrisch schema).
De pomp van de cv-installatie wordt gekozen aan de
hand van de doorstroomweerstand in de installatie en de
eisen van de aanvoer.
Maximale last aan de relaisuitgang van de circulatiepomp
PC1: 2 A, cosϕ> 0,4. Bij een hogere belasting is het ge-
bruik van een tussenrelais vereist.
7.14
Circulatiepomp PW2 (accessoire)
Als PW2 op de installatieprintplaat HC100 wordt aangesloten, schakelt
deze naar continubedrijf zonder dat instellingen op de bedieningseen-
heid HMC300 vereist zijn.
7.15
Isolatie
OPMERKING: Materiële schade door vorst!
Bij stroomuitval kan het water in de leidingen bevriezen.
▶ In gebouwen een minstens 12 mm dikke isolatie voor
leidingwerk gebruiken. Dat is belangrijk voor een vei-
lig en efficiënt warmwaterbedrijf.
Alle warmtetransporterende leidingen moeten van een geschikte warm-
te-isolatie conform de geldende voorschriften worden voorzien.
Bij koelbedrijf moeten alle aansluitingen en leidingen conform de gel-
dende voorschriften van een voor koeling geschikte isolatie worden
voorzien.
7.16
Meerder cv-groepen (accessoire mengermodule, zie
afzonderlijke handleiding)
Met de bedieningseenheid HMC300 kan in de fabrieksinstelling een on-
gemengde groep worden geregeld. Wanneer meerdere circuits moeten
worden geinstalleerd, is voor elk circuit een mengermodule nodig.
▶ Mengermodule, menger, circulatiepomp en overige modules over-
eenkomstig de gekozen installatie-oplossing installeren.
▶ Mengmodule op de installatiemodule in de sturing van de binnenunit
op klem EMS aansluiten.
▶ Instellingen voor meerdere cv-groepen uitvoeren conform de hand-
leiding van de bedieningseenheid.
Wanneer op de EMS-klem al een module is aangesloten, de aansluiting
conform afb. 16 op dezelfde klem parallel uitvoeren. Wanneer in de in-
stallatie meerdere EMS-modules worden geïnstalleerd, deze conform
afb. 32, hoofdstuk 8.12 aansluiten.
20
7.17
Vochtsensor (accessoires voor koelbedrijf) monte-
ren
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Koelbedrijf onder het dauwpunt veroorzaakt neerslag
van vocht op aangrenzende materialen (vloer).
▶ Vloerverwarmingen niet voor het koelbedrijf onder
het dauwpunt gebruiken.
▶ De aanvoertemperatuur conform de handleiding van
de bedieningseenheid HMC300 instellen.
De condensbewaking stopt het koelbedrijf, wanneer condensvorming
ontstaat op de leidingen van de cv-installatie. Condensaat vormt zich tij-
dens koelbedrijf, wanneer de temperatuur van de cv-installatie onder de
betreffende dauwpunttemperatuur ligt.
Het dauwpunt varieert afhankelijk van de temperatuur van de luchtvoch-
tigheid. Des te hoger de luchtvochtigheid, des te hoger moet de aanvoer-
temperatuur zijn, zodat het dauwpunt wordt overschreden en er geen
condensatie optreedt.
De vochtsensoren zenden een signaal aan de sturing, zodra deze con-
densvorming constateren. Het koelbedrijf wordt daardoor gestopt.
Handleidingen voor installatie en gebruik zijn met de dauwpuntsensoren
meegeleverd.
7.17.1 Condensbewaking, ventilatorconvector alleen met diffu-
siedichte isolatie.
OPMERKING: Materiële schade door vocht!
Wanneer de diffusiedichte isolatie niet volledig is, kan
het vocht naar aangrenzende materialen overslaan.
▶ Bij koelbedrijf alle leidingen en aansluitingen tot en
met de ventilatorconvector van diffusiedichte isola-
tie voorzien.
▶ Gebruik voor het isoleren een materiaal dat geschikt
is voor koelsystemen met condensvorming.
▶ Condensafvoer op de afvoer aansluiten.
▶ Geen dauwpuntsensor monteren.
Wanneer uitsluitend ventilatorconvectoren met condensafvoer en geïso-
leerde leidingen worden gebruikt, mag de aanvoertemperatuur tot 7 °C
worden ingesteld. Voor een stabiel koelbedrijf wordt een temperatuur
van minimaal 10 °C aanbevolen, omdat bij 5 °C de vorstbeveiliging wordt
geactiveerd.
7.18
Temperatuursensor monteren
In de fabrieksinstelling regelt de bedieningseenheid HMC300 de aan-
voertemperatuur automatisch afhankelijk van de buitentemperatuur.
Voor nog meer comfort kan een kamerthermostaat worden geïnstal-
leerd. Wanneer koelbedrijf moet worden gerealiseerd, is een kamerther-
mostaat absoluut noodzakelijk.
7.18.1 Kamerthermostaat (accessoire, zie afzonderlijke handlei-
ding)
Wanneer de kamerthermostaat na de inbedrijfstelling
van de installatie wordt geïnstalleerd, moet deze in het
inbedrijfstellingsmenu als bedieningseenheid voor de
betreffende cv-groep worden ingesteld ( handleiding
bedieningseenheid HMC300).
▶ Voor de inbedrijfstelling van de installatie op de kamerthermostaat
eventueel de instelling voor de cv-kring uitvoeren ( handleiding
van de kamerthermostaat).
▶ Bij de inbedrijfstelling van de installatie aangeven dat een kamerther-
mostaat als bedieningseenheid voor cv-groep 1 is geïnstalleerd (
handleidingen van de bedieningseenheid HMC300).
EnviLine A/W Split T/TS • 6 720 816 444 (2015/06)