Afb. 18:
Koelaggregaat bevestigen
Bevestig het aggregaat evt. ook met de meegeleverde
bevestigingsplaten, zoals weergegeven in afb. 18.
Sluit voorzichtig de steker op het display aan.
Druk het ventilatierooster en evt. de houder op de be-
huizing.
4.4
Condensafvoer aansluiten
Bij alle apparaattypen (behalve NEMA 4X-aggregaten)
kan een condensafvoerslang worden gemonteerd.
De condensafvoer
– dient met het juiste verval te zijn aangebracht (geen si-
fonvorming)
– dient knikvrij te zijn
– mag bij een verlenging niet in doorsnede zijn geredu-
ceerd
De condensslang is leverbaar als toebehoren (zie ook
toebehoren in het Rittal-handboek).
Afb. 19:
Condensafvoer aansluiten
Sluit een geschikte slang op de condensafvoersteun
aan en borg deze met een slangklem.
Plaats de condensslang bijv . in een afvoer resp. in de
externe condensverdamping (zie ook toebehoren Rit-
tal-handboek).
Rittal Koelaggregaat
4 Montage en aansluiting
4.5
Aanwijzingen bij de elektrische installa-
tie
Neem bij de elektrische installatie alle geldige nationale
en regionale voorschriften alsmede de voorschriften van
de betreffende energiebedrijven in acht. De elektrische
installatie mag alleen door een erkende elektrotechnicus
worden uitgevoerd, die verantwoordelijk is voor het aan-
houden van de bestaande normen en voorschriften.
4.5.1
Aansluitgegevens
– De aansluitspanning en -frequentie dienen overeen te
komen met de nominale waarden op het typeplaatje.
– Het koelaggregaat dient via een meerpolige schei-
dingsinrichting op het net te worden aangesloten, die
in uitgeschakelde toestand een contactopening van
minstens 3 mm garandeert.
– Aan de voedingszijde van het apparaat mag geen ex-
tra temperatuurregeling worden voorgeschakeld.
– Installeer als kabel- en kortsluitbeveiliging voor het
koelaggregaat de op het typeplaatje vermelde beveili-
gingsinrichting.
– De netaansluiting dient een potentiaalvereffening te
garanderen die nagenoeg vrij is van externe spannin-
gen.
4.5.2
Overspanningsbeveiliging en netbelasting
– Het aggregaat beschikt niet over een eigen overspan-
ningsbeveiliging. De gebruiker dient aan de netzijde
maatregelen t.b.v. een effectieve bliksem- en over-
spanningsbeveiliging te treffen. De netspanning mag
de tolerantie van ±10 % niet overschrijden.
– Overeenkomstig IEC 61 000-3-11 mag het aggregaat
alleen worden gebruikt voor toepassingen, waarbij de
max. continustroom van het net (voedingskabel ener-
giebedrijf) groter is dan 100 A per fase en die met een
netspanning van 400/230 V worden gevoed. Indien
nodig dient in overleg met het energiebedrijf te worden
gegarandeerd dat de max. continustroom bij het aan-
sluitpunt op het openbare elektriciteitsnet voldoende
is voor de aansluiting van één aggregaat.
– De ventilator en compressor in één- en driefase-ag-
gregaten zijn intrinsiekveilig (thermische wikkelingsbe-
veiliging). Dat geldt ook voor de trafoversies van de ty-
pen 3304.510, 3305.510, 3328.510 en 3329.510,
alsmede voor aggregaten met afwijkende spanningen,
die eveneens met een trafo zijn uitgerust.
– Installeer als kabel- en kortsluitbeveiliging voor het
koelaggregaat de op het typeplaatje vermelde beveili-
gingsinrichting (zekeringsautomaat met toepasselijke
karakteristiek, bijv. K-karakteristiek, resp. smeltzeke-
ring van het gG-standaardtype, vermogensschake-
laars voor installatie- resp. trafobeveiliging). Selecteer
de betreffende vermogensschakelaars overeenkom-
stig de gegevens op het typeplaatje: stel de beveili-
gingsschakelaars op de aangegeven waarde in. Op
die manier wordt een optimale kortsluitbeveiliging voor
kabels en aggregaat bereikt. Voorbeeld: Aangegeven
instelbereik 6,3 – 10 A; op 6,3 A instellen.
NL
11