3 Lijn de inkeping aan de onderkant van de module uit met de horizontale streep in de connector.
1
uitsparingen (2)
4
horizontale streep
OPMERKING:
Druk de geheugenmodule met gelijke druk aan de uiteinden recht naar beneden in de connector
om schade aan de module te voorkomen.
4 Druk de module in de connector totdat de module op zijn plaats klikt.
Wanneer u de module juist plaatst, klikken de borgklemmen in de uitsparingen aan de uiteinden van
de module.
5 Plaats de computerbehuizing terug (zie "De computerbehuizing terugplaatsen" op pagina 95).
OPMERKING:
Als u een netwerkkabel wilt aansluiten, sluit u de kabel eerst aan op de netwerkpoort of het
netwerkapparaat en sluit u de kabel vervolgens aan op de computer.
6 Sluit uw computer en apparaten aan op het lichtnet en zet ze vervolgens aan.
7 Wanneer een bericht verschijnt met de melding dat de geheugengrootte is gewijzigd, drukt u
op <F1> om door te gaan.
8 Meld u aan op uw computer.
9 Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Deze computer en vervolgens op Eigenschappen.
10 Klik op het tabblad Algemeen.
11 Controleer de hoeveelheid weergegeven geheugen (RAM), om te verifiëren of het geheugen juist is
geïnstalleerd.
70
Onderdelen verwijderen en installeren
3
2
1
2
geheugenmodule
4
3
inkeping