[Conn. invoeren] en [Zoek opnieuw]
Als u het draadloze LAN-apparaat handmatig wilt instellen, selecteert u [Conn. invoeren]
en drukt u op <0>. Geef achtereenvolgens de gewenste instellingen op voor de
weergegeven items.
Als u nogmaals wilt zoeken naar draadloze LAN-apparaten, selecteert u [Zoek opnieuw] en
drukt u op <0>.
De codeersleutel voor het draadloze LAN invoeren
Voer vervolgens de codeersleutel (encryptie key) van het draadloze LAN-apparaat in.
Raadpleeg de handleiding bij het apparaat voor informatie over de codeersleutel.
Afhankelijk van de verificatie en codering van het draadloze LAN-apparaat kunnen de
schermen die bij stap 1 - 3 worden weergegeven er anders uitzien.
Het scherm [Key index] verschijnt alleen als het
1
draadloze LAN-apparaat WEP-codering gebruikt.
Selecteer met het snelkeuzewiel <5> het
sleutelindexnummer (key index number) dat is
opgegeven als het toegangspunt en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om naar het
volgende scherm te gaan.
Selecteer met het snelkeuzewiel <5> de
2
sleutelindeling (key format) en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om naar het
volgende scherm te gaan.
Voer de codeersleutel in.
3
Druk op de knop <H> om naar een ander
invoerveld te gaan.
Verplaats de cursor met het snelkeuzewiel <5>.
Draai in het onderste invoerveld aan het
snelkeuzewiel <5> en druk op <0> om de
codeersleutel in te voeren.
Druk op de knop <L> om eventuele fouten te
wissen.
Druk op de knop <7> om naar het volgende
scherm te gaan.
Druk op de knop <6> om naar het vorige
scherm terug te keren. De invoer is gewist.
De connectiewizard volgen
1
17