In bedrijf nemen
58
Meet- en regelgedrag van de regelaar tijdens de
kalibratie
Tijdens de kalibratie: De insteluitgangen worden
gedeactiveerd. Uitzondering: wanneer een basis‐
charge of een handmatige instelbare variabele is
ingesteld. Deze blijft actief. De meetwaarde-uit‐
gang [Normsignaaluitgang mA] wordt bevroren,
volgens de instellingen in het menu mA-uitgang.
Bij een succesvolle kalibratie / controle worden alle
foutcontroles die betrekking hebben op de meet‐
waarde, weer gestart. De regelaar slaat bij een
succesvolle kalibratie de bepaalde gegevens voor
nulpunt en steilheid op.
Als DPD-waarde wordt de bij aanvang van de kalibratie bevroren
meetwaarde aanbevolen. De DPD-waarde kan met de pijltoetsen
worden ingesteld. Kalibratie is alleen mogelijk als de DPD-waarde
≥ 2 % van het meetbereik van de sensor is.
AANWIJZING!
Voorwaarden voor een juiste kalibratie van de sen‐
sorsteilheid
–
De afhankelijk van het toegepaste doseerme‐
dium noodzakelijke referentiemethode (bijv.
voor vrij chloor DPD 1) wordt gebruikt
–
Er is rekening gehouden met de inlooptijd van
de sensor, de gebruikershandleiding van de
sensor opvolgen
–
Er is sprake van een toegestane en constante
doorstroomhoeveelheid bij de doorloopgever
–
Er is temperatuurevenwicht tussen de sensor
en het meetwater
–
Er is sprake van een constante pH-waarde
binnen het toegestane bereik
Benodigd materiaal voor het kalibreren van amperometrische sen‐
soren:
Een voor de betreffende meetgrootheid geschikte referentie‐
n
methode
Neem het meetwatermonster direct bij het meetpunt en bepaal met
een geschikte referentiemethode (bijv. DPD, titratie, etc.) de
doseermediumconcentratie in
waarde als volgt invoeren bij de regelaar:
1.
Druk bij de basisweergave op de
2.
Kies met de pijltoetsen de
3.
Ga verder met
[ppm] in het meetwater. Deze
-toets.
[Kalibratie van de steilheid]