Inhoudsopgave
Advertenties
In bedrijf nemen
Kalibratiemethode selecteren
44
Kalibreren van de pH-sensor bij de functie pH-
compensatie voor chloormeting
Het is absoluut noodzakelijk altijd eerst de pH-
meting te kalibreren en daarna de chloormeting. Bij
elke volgende kalibratie van de pH-meting is
daarna altijd een kalibratie van de chloorsensor
noodzakelijk. Anders wordt de chloormeting
onnauwkeurig.
Voor de eerste kalibratie moet de kalibratiemethode worden
gekozen. Deze keuze blijft opgeslagen, tot een nieuwe methode
wordt gekozen.
De 2-puntskalibratie: Dit is de aanbevolen kalibratiemethode,
n
omdat deze de sensorkenmerken asymmetriepotentiaal, steil‐
heid en aanspreeksnelheid beoordeeld. Voor de 2-puntskali‐
bratie zijn 2 bufferoplossingen noodzakelijk, bijv. pH 7 en pH 4
als de latere meting in zure media gebeurt of pH 7 en pH 10
als de latere meting in alkalische media gebeurt. De bufferaf‐
stand moet minimaal 2 pH-stappen zijn.
De monsterkalibratie (1-punt): Hierbij zijn er twee mogelijk‐
n
heden. De monsterkalibratie (1-punt) wordt niet altijd aange‐
raden. Van tijd tot tijd moet de sensor worden gecontroleerd
met een 2-puntskalibratie.
–
De pH-sensor blijft in het meetmedium en er moet een
monster van het meetmedium worden gemeten met een
externe vergelijkingsmeting. De vergelijkingsmeting moet
gebeuren met een elektrochemische methode. Bij de fenol‐
roodmethode (fotometer) kunnen afwijkingen tot maximaal
± 0,5 pH-stappen ontstaan.
–
De kalibratie met slechts één buffer pH 7. Hierbij wordt
alleen het nulpunt gekalibreerd. Een controle van de
sensor op voldoende steilheid wordt niet uitgevoerd.
De data-invoer: Bij deze kalibratiemethode worden vooraf met
n
een vergelijkingsmeetapparaat de typische gegevens van de
pH-sensor (asymmetrie en steilheid) bij een normtemperatuur
bepaald en worden deze ingevoerd bij de regelaar. De vergelij‐
kingskalibratie mag niet ouder zijn dan één week, omdat de
typische gegevens van de pH-sensor na langere opslag wij‐
zigen.
Advertenties
Inhoudsopgave
