NORDAC trio SK 300E Handboek
7.8
Stuurklemmen
Parameter
P400
0 ... 16
[ 1 ]
86
Instelwaarde / beschrijving / aanwijzing
Functie analoge ingang 1
De analoge ingang van de FO kan voor verschillende functies worden gebruikt. Let erop, dat altijd
maar één van de hieronder aangegeven functies mogelijk is.
Wanneer bijv. PID instelfrequentie wordt gekozen, kan de nominale frequentiewaarde geen
analoog signaal zijn. De nominale waarde kan bijv. via een vaste frequentie worden ingesteld.
Analoge functies:
0 = Uit, de analoge ingang is zonder functie.
1 = Instelfrequentie , het aangegeven analoge bereik (P402/P403) varieert de
uitgangsfrequentie tussen de ingestelde minimale en maximale frequentie (P104/P105).
2 = Koppelstroomgrens , is gebaseerd op de ingestelde koppelstroomgrens (P112) en kan
via een analoge waarde worden veranderd. Een nominale waarde van 100% komt daarbij
overeen met de ingestelde koppelstroomgrens.
3 = PID act. frequentie , is nodig om een regelkring op te bouwen. De analoge ingang
(actuele waarde) wordt vergeleken met de nominale waarde (bijv. een vaste frequentie).
De uitgangsfrequentie wordt voor zover mogelijk aangepast, tot de actuele waarde aan
de nominale waarde aangepast is. (zie de regelparameters P413-P415)
4 = Frequentie optellen, geldt in combinatie met een frequentiewaarde via extra
regelwaarde (P410/411). In deze gevallen worden de nominale waarden opgeteld.
5 = Frequentie aftrekken , de geleverde frequentiewaarde wordt van de nominale waarde
afgetrokken.
6 = gereserveerd
7 = gereserveerd
8 = Act. freq. PID begr. , als functie 3 Actuele frequentie PID begrensd, maar de
uitgangsfrequentie kan niet onder de geprogrammeerde waarde 'Minimale frequentie' in
de parameter P104 komen. (geen draairichtingsomkeer)
9 = PID act. frequentie bewaakt , als functie 3 'PID act. frequentie'. De FO schakelt nu de
uitgangsfrequentie uit, wanneer de minimale frequentie P104 wordt bereikt.
10 = tot 13 = gereserveerd.
14 = Act.waard.proces.reg. * , activeert de procesregelaar, de analoge ingang 1 wordt
verbonden met de nominale-waardesensor (danser, drukmeter, doorstroommeter, enz.).
De modus (0-10V of 0/4-20mA) wordt ingesteld in P401.
15 = Nom.waarde procesreg. *. Als functie 14, maar de nominale waarde moet worden
opgegeven (bijv. via een potentiometer). De actuele waarde moet op een andere ingang
worden aangesloten.
16 = Optel. Procesregel. *, telt na de procesregelaar een instelbare additionele nominale
waarde op.
*) verdere details over de procesregelaar vindt u in hoofdstuk. 12.3.
Technische wijzigingen voorbehouden
Supervisor
Parameterset
Beschikbaar met optie
BSC
STD
BU 0300 NL